Wat ik als de hoeksteen beschouw van alle studies die naar de waarheid leiden, is het onderzoek naar de levens, de zaken, de daden en het geloof van de metgezellen. De metgezellen waren de basis van alles. Zij brachten ons de uitgangspunten van ons geloof, en zij verlichtten onze duisternis, zodat we de regels van Allah konden zien. Veel moslimgeleerden – die overtuigd zijn van het bovenstaande – begonnen aan de levens en de daden van de metgezellen, zoals onder meer ‘Oesd al-Ghabah fi Tamyeez al-Sahabah’, en ‘Al-Isabah fi Maarifat al-Sahabah’, en ‘Mizan al-I'tidal’. Deze en diverse andere boeken kijken kritisch en analytisch naar de levens van de metgezellen, maar allemaal vanuit het standpunt van de soennieten.
Er is een kleine moeilijkheid. De vroege geleerden schreven namelijk op een manier, die de heersers van de Oemmajaden en Abbasieden goed uitkwam, die bekend stonden om hun oppositie tegen Ahl al-Beit en al hun volgelingen. Zodoende is het niet eerlijk om alleen van hun werken uit te gaan zonder de werken van de andere moslimgeleerden te bestuderen, die vervolgd en tenslotte vermoord werden door deze regeringen - simpelweg omdat ze volgelingen waren van Ahl al-Beit en in opstand kwamen tegen de onderdrukkende en afvallige autoriteiten.
Het voornaamste probleem van dit alles waren de metgezellen zelf, want zij protesteerden tegen de wens van Allah’s Boodschapper (s.a.w.) om een document voor hen te schrijven, dat hen zou helpen om tot de Dag des Oordeels op het rechte pad te blijven. Hun protest beroofde de islamitische natie van een unieke gunst en gooide hen in het donker, en ruzies en interne verdeeldheid waren het gevolg. Tenslotte eindigden ze als een afgematte kracht.
Het waren de metgezellen die ruzie maakten over de kwestie van het khalifaat (de opvolging van de Profeet). Daardoor werden ze verdeeld in een heersende partij en een oppositiepartij. De natie werd opgesplitst in volgelingen van Ali en volgelingen van Mouawijah.
Het waren de metgezellen die van mening verschilden over de interpretaties van het heilige boek van Allah en de overleveringen van Zijn Profeet. Hun verdeeldheid leidde tot verschillenden geloofsopvattingen, groepen en subgroepen en hieruit kwamen de vele geleerden van scholastieke theologie voort, en scholen van denken en filosofieën. Zij werden geïnspireerd door politieke ambities, met maar één doel in gedachten - namelijk om macht te krijgen.
De moslims zouden onderling niet verdeeld zijn als het niet aan de metgezellen had gelegen, want elke onenigheid die ontstaan is in het verleden, of die op dit moment ontstaat, wordt veroorzaakt door hun meningsverschil over de metgezellen. Er is één God, één Qoraan, één Boodschapper en één qibla, en daar zijn alle moslims het over eens, maar de onderlinge meningsverschillen tussen de metgezellen begonnen op de eerste dag na de dood van de Boodschapper (s.a.w.), in het Saqifa (huis) van Bani Saidah, en duurt voort tot op de dag van vandaag en zal voortduren zolang Allah het wil.
Door mijn gesprekken met de sji'ietische geleerden kwam ik erachter dat de metgezellen, volgens hun visie, onder te verdelen zijn in drie categorieën. Tot de eerste categorie behoren de goede metgezellen die Allah en Zijn Boodschapper heel goed kenden, en zij vielen hem (de Boodschapper) bij tot op het laatste moment van hun levens. Zij waren zijn echte vrienden in woord en daad, en ze verlieten hem nooit, maar hielden stand met hem. Allah – de Allerhoogste - prees hen op vele plaatsen in Zijn Heilige Boek, en de Boodschapper van Allah (s.a.w.) prees hen ook op vele plaatsen. Deze groep metgezellen wordt door de sji’ieten met verering en achting vermeld, ze worden ook door de soennieten met dezelfde verering en achting vermeld.
De tweede categorie vormen de metgezellen die de islam aanvaardden en de Boodschapper (s.a.w.) volgden, dan wel vrijwillig dan wel uit angst, en ze betoonden hun dankbaarheid aan de Boodschapper van Allah (s.a.w.) voor hun overgave. Toch deden ze de Boodschapper van Allah (s.a.w.) tijdens een paar gelegenheden pijn, en ze voerden niet altijd zijn bevelen uit Eigenlijk spraken ze hem vaak tegen en hun standpunten verzetten zich vaak tegen de duidelijke Qoraanverzen of hadiths. Door middel van de Heilige Qoraan kwam Allah de Verhevene vaak tussenbeide en berispte of waarschuwde hen. Allah ontmaskerde hen in vele Qoraanverzen, en ook Allah’s Boodschapper (s.a.w.)waarschuwde hen in vele overleveringen. De sji’ieten vermelden deze groep alleen maar vanwege hun daden, en zonder achting of verering.
De derde soort metgezellen zijn de hypocrieten, die de Boodschapper van Allah (s.a.w.) vergezelden om hem te misleiden. Ze pretendeerden moslims te zijn, maar van binnen waren ze uit op godslastering en op misleiding van de islam en de moslimgemeenschap als geheel. Allah heeft een hele soera in de Qoraan aan hen gewijd, en hen vernoemd op vele andere plaatsen, en hen de diepste diepten van de hel beloofd. Ook Allah’s Boodschapper (s.a.w.) sprak over hen en waarschuwde voor hen en gaf sommige van zijn beste vrienden informatie over hun namen en eigenschappen. De sji’ieten en de soennieten zijn het eens over deze groep: ze vervloeken deze metgezellen en willen niets met hen te maken hebben.
Er was een speciale groep metgezellen, die zich van de anderen onderscheidde, doordat ze de naaste familieleden van de Profeet (s.a.w.) waren. Bovendien hadden ze ethische en spirituele en persoonlijkheidskenmerken van Allah en Zijn Boodschapper, waarmee niemand anders geëerd was. Dit was Ahl al-Beit (de naaste familie van de Profeet) die Allah had gelouterd en gezuiverd en Hij beval ons om voor hen te bidden op dezelfde manier als Hij ons beval om voor Zijn Boodschapper te bidden. Hij maakte het verplicht voor ons om één vijfde van ons inkomen aan hen te schenken, en dat elke moslim van hen moet houden als dank voor de boodschap van Mohammed. Zij zijn onze leiders en wij moeten hen gehoorzamen; en zij zijn degenen die diep geworteld zijn in kennis, die de interpretatie van de Heilige Qoraan kennen en zij kennen de duidelijke verzen ervan, evenals de verzen die zinnebeeldig zijn.
Zij zijn de mensen van al-dhikr, die de Boodschapper van Allah vergeleek met de Heilige Qoraan in zijn uitspraak: “Twee gewichtige gidsen” (al-Thaqalein), en hij beval ons om ons aan hen vast te houden [2]. Hij vergeleek hen met Noach’s ark, wie er binnenging was gered en wie het verliet verdronk [3]. De metgezellen kenden de positie van Ahl al-Beit en vereerde hen en respecteerde hen. De sji’ieten volgen hen en stellen hen boven enige andere metgezel, en om dit te onderbouwen hebben ze vele duidelijke teksten als bewijs.
De soennieten respecteren en vereren de metgezellen, maar accepteren de bovengenoemde classificatie niet. Ze geloven niet dat sommige metgezellen hypocrieten waren, zij beschouwen daarentegen de metgezellen als de beste mensen na de Boodschapper van Allah (s.a.w.). Als zij de metgezellen zouden indelen zou het op grond van hun ouderdom en hun kwaliteiten en hun diensten aan de islam zijn. Zij zetten de rechtgeleide kaliefen in de eerste klasse, dan de eerste zes van de tien aan wie volgens hen de hemel beloofd was. Daarom voegen ze, als ze bidden voor de Profeet (s.a.w.) en zijn familie, er alle metgezellen aan toe, zonder uitzondering.
Dit is wat ik weet van de soennietische geleerden, en dat is wat ik gehoord heb van de sji’ietische geleerden over de classificatie van de metgezellen, en dat heeft me laten beginnen aan de gedetailleerde studie naar de kwestie van de metgezellen. Ik beloofde mijn God – als Hij me op het rechte pad zou leiden - mezelf te bevrijden van emotionele vooringenomenheid, neutraal en objectief te zijn en te luisteren naar beide partijen om vervolgens te volgen wat het beste was. Ik zou mijn conclusies baseren op twee premissen:
1. Een eerlijke en logische premisse: Ik zou me alleen baseren op wat door iedereen aanvaard wordt, inzake de uitleg van Allah’s Boek en de correcte gedeeltes van de eerbiedwaardige hadiths van de Profeet.
2. Het verstand: want dat is het grootste geschenk dat Allah aan de mens gegeven heeft. Middels het verstand eerde Hij hem en onderscheidde Hij hem van de rest van de schepping. Wanneer Allah veroordeelt wat Zijn dienaren doen, dan vraagt Hij hen hun verstand op de best mogelijke manier te gebruiken, en zegt Hij: “Begrijpen zij het niet?” “Verstaan zij het niet?” “Zien zij het niet?”
Laat mijn islam, op de eerste plaats, mijn geloof in Allah zijn, Zijn engelen, Zijn Boeken en Zijn boodschappers; en dat Mohammed Zijn dienaar en Boodschapper is, en dat de religie van Allah de islam is; en dat ik nooit zal afgaan op één van de metgezellen, ongeacht zijn relatie tot de Boodschapper (s.a.w.) of zijn positie, want ik ben geen Oemajaad noch een Abbasied, noch Fatimied, en ik ben geen soenniet of sji’iet, en ik koester geen haatgevoelens jegens Aboe Bakr of Omar of Oethmaan of Ali of zelfs Washi, de moordenaar van onze meester Hamza, daar hij moslim is geworden, en de Boodschapper van Allah (s.a.w.) hem vergaf. Aangezien ik mezelf tot dit onderzoek gedwongen had om de waarheid te vinden en aangezien ik mijzelf oprecht bevrijd had van al mijn voor ingenomen standpunten, besloot ik te beginnen, met de zegening van Allah, met het bestuderen van de houding van de metgezellen.
Het verhaal in het kort gaat als volgt:
In het zesde jaar na de hidjra (de emigratie van de Profeet van Mekka naar Medina) trok Allah’s Boodschapper (s.a.w.) met veertienhonderd metgezellen naar Mekka om de oemrah te verrichten. Ze hielden kamp in Dhi al-Halifa, waar de Profeet (s.a.w.) zijn metgezellen beval om hun wapens af te leggen en de ihram (bedevaartkleding) aan te doen. Daarna lieten ze Qoraisj weten dat ze als bezoekers kwamen om de oemrah te doen en niet als soldaten. Maar de Qoraisj met al hun arrogantie, waren bang dat hun reputatie een knauw zou krijgen als de andere Arabieren te horen zouden krijgen, dat Mohammed en zijn volgelingen Mekka binnen waren gekomen. Zodoende stuurden ze een delegatie, onder leiding van Soehail ibn Abd Wadd al-Amiri, om de Profeet te ontmoeten. Hij moest hem verzoeken dit jaar terug te keren, dan mocht hij het volgende jaar Mekka drie dagen lang bezoeken. Daarbij stelden ze ook een aantal moeilijke voorwaarden, die door de Boodschapper van Allah geaccepteerd werden. De omstandigheden rechtvaardigden z’n acceptatie en het werd hem ook geopenbaard door zijn Heer, Glorie en Macht behoort Hem toe.
Een paar metgezellen waren het niet eens met de handeling van de Profeet (s.a.w.) en namen zeer heftig stelling tegen hem. Omar bin al-Khattab kwam en zei: “Ben jij niet waarlijk de Profeet van Allah?” Hij antwoordde: “Jawel, dat ben ik.” Omar vroeg: “Hebben wij geen gelijk en onze vijanden niet?” De Profeet antwoordde: “Jawel.” Omar vroeg: “Waarom vernederen we dan onze religie?” De Boodschapper van Allah (s.a.w.) zei: “Ik ben de Boodschapper van Allah en ik zal Hem nooit ongehoorzaam zijn en Hij is mijn steun.” Omar vroeg: “ Zei u niet tegen ons dat wij naar het heilige Huis van Allah zouden gaan en erom heen zouden rondlopen?” De Profeet antwoordde: “Ja, en zei ik tegen jou dat we er dit jaar zullen komen?” Omar antwoordde: “Nee.” De Profeet zei: “Je zult er komen en erom heen lopen.”
Omar ging later naar Aboe Bakr en vroeg hem: “O Aboe Bakr, is hij niet waarlijk de Profeet van Allah?” Hij antwoordde: “Ja.” Omar stelde hem toen dezelfde vragen die hij aan de Boodschapper van Allah had gesteld en Aboe Bakr antwoordde met dezelfde antwoorden en voegde eraan toe: “Omar, hij is de Boodschapper van Allah en hij is niet ongehoorzaam aan Allah, Allah is zijn steun, dus hou je aan hem vast.”
Toen de Profeet (s.a.w.) klaar was met het sluiten van het verdrag, zei hij tegen zijn metgezellen: “Ga heen, offer een dier en scheer jullie hoofd kaal.” En bij Allah, niemand van hen stond op terwijl hij het drie keer gezegd had. Toen niemand zijn bevelen opvolgde, ging hij naar zijn eigen plaats. Vervolgens kwam hij weer naar buiten en sprak tegen niemand. Hij offerde met zijn eigen handen een jonge kameel, en vroeg toen de kapper zijn hoofd kaal te scheren. Toen de metgezellen dit alles zagen, stonden ze op en brachten ze offers, en scheerden ze elkaars hoofden kaal, tot ze elkaar bijna vermoordden [4].
Dit is de samenvatting van het verhaal van het Vredesverdrag van Hodaibijah, dat een van de gebeurtenissen is, waarover de soennieten en de sji’ieten het met elkaar eens zijn. Het wordt door veel historici beschreven, zoals al-Tabari, Ibn al-Athir, Ibn Saad, al-Boekhari en Moeslim.
Ik stopte hier, want ik kon dit soort stof niet lezen zonder zeer verbaasd te staan over het gedrag van deze metgezellen jegens hun Profeet. Kon je als verstandig mens nu nog steeds de stelling aanvaarden, dat de metgezellen (moge Allah hen zegenen) de bevelen van Allah’s Boodschapper (s.a.w.) altijd gehoorzaamden en uitvoerden? Deze gebeurtenissen lieten zien dat dat niet waar was! Kon je als verstandig mens geloven dat deze houding jegens de Profeet (s.a.w.) iets onbelangrijks was, of iets acceptabels, of zelfs maar te verdedigen?! Allah de Almachtige zei in Zijn Heilige Boek:
“Maar nee! Bij jouw God. Ze geloven niet tot ze aan jou vragen te oordelen over hun onderlinge meningsverschillen, en zij dan geen bezwaar in hun hart vinden tegen wat jij beslist hebt, en ze zich daar volkomen aan onderwerpen.” (Heilige Qoraan 4:65)
Onderwierp Omar zich en had hij geen bezwaar om het bevel van de Boodschapper (s.a.w.) te accepteren? Of weigerde hij de beslissing van de Profeet te accepteren? Vooral toen hij zei: “Bent u niet waarlijk de Profeet van Allah?” “Zei u niet tegen ons...” etcetera? Legde hij zich erbij neer toen de Profeet hem al die overtuigende antwoorden gaf? Nee, hij was niet overtuigd. Hij ging weg en stelde Aboe Bakr dezelfde vragen. Maar onderwierp hij zich wel toen Aboe Bakr met hem sprak en hem adviseerde om zich vast te houden aan de Profeet? Ik weet niet zeker of hij zich werkelijk onderwierp en overtuigd was door de antwoorden van de Profeet (s.a.w.) en Aboe Bakr! Waarom zei hij dan over zichzelf:” Vanwege dit heb ik zoveel dingen gedaan...” Allah en Zijn Boodschapper weten welke dingen door Omar werden gedaan.
Daarbij weet ik niet wat de reden voor de onwilligheid van de rest van de metgezellen was, toen de Boodschapper van Allah tegen hen zei: “Ga heen, offer een dier en scheer jullie hoofd kaal.” Niemand gehoorzaamde zijn bevelen, zelfs niet toen hij ze drie maal herhaalde.
Allah zij geprezen! Ik kon niet geloven wat ik had gelezen. Durfden de metgezellen zich zó op te stellen tegenover de Boodschapper? Als het verhaal alleen door de sji’ieten verteld zou zijn, dan zou ik het als een leugen beschouwd hebben, gericht tegen de eerbiedwaardige metgezellen. Maar het verhaal is zo bekend dat alle soennietische geschiedschrijvers ernaar verwijzen. Aangezien ik mezelf opgedragen had alleen te accepteren wat door beide partijen werd aanvaard, moest ik me er wel bij neerleggen. Ik stond perplex. Wat kon ik zeggen? Welk excuus kon ik voor deze metgezellen aanvoeren, die bijna twintig jaar met de Boodschapper van Allah hadden doorgebracht, vanaf het begin van zijn missie tot de dag van al-Hoedaibija? Zij hadden immers alle wonderen en de verlichting van het profeetschap zelf gezien? Bovendien leerde de Qoraan hen dag en nacht hoe ze zich dienden te gedragen in het bijzijn van de Profeet (s.a.w.), en hoe ze tegen hem dienden te spreken, zozeer zelfs, dat Allah hun daden dreigde te vernietigen als ze hun stemmen boven de zijne verhieven!
(De ramp op donderdag)
In het kort gaat het verhaal als volgt:
De metgezellen kwamen bijeen in het huis van de Profeet (s.a.w.), drie dagen voor hij stierf. Hij gaf hen opdracht om hem een stuk leer te brengen en een inktpot, zodat hij een document kon schrijven, dat hen zou ervoor zou behoeden om van het rechte pad af te dwalen. Maar de metgezellen waren het niet met elkaar eens. Sommigen gehoorzaamden de Profeet niet en beschuldigden hem ervan dat hij onzin praatte. De Boodschapper van Allah werd erg boos en gebood hen zijn huis te verlaten, zonder dat hij zijn verklaring afgelegd had.
Het verhaal gaat in details als volgt:
Ibn Abbas zei: “Donderdag, en wat een donderdag was dat! De pijn van de Boodschapper werd steeds erger, en hij zei: “Kom hier, dan zal ik een document voor jullie schrijven, wat jullie ervoor zal behoeden af te dwalen van het rechte pad.” Maar Omar zei dat de Profeet (s.a.w.) bevangen was door de pijn, en dat ze de Qoraan hadden en dat dat voldoende was, omdat dat het boek van Allah is. Ahl al-Beit was het er niet mee eens en ze begonnen onder elkaar te ruziën. Sommigen wilden doen wat de Profeet gezegd had terwijl anderen het met Omar eens waren. Toen het debat verhit werd en het lawaai aanzwol, zei de Boodschapper van Allah(s.a.w.): “Jullie kunnen weg gaan.”
Ibn Abbas zei: “De ramp was dat het meningsverschil onder de metgezellen de Boodschapper ervan weerhield om het document voor hen te schrijven.”[5].
De gebeurtenis is correct en er bestaat geen twijfel over haar authenticiteit, want het wordt genoemd door de sji’ietische geleerden en hun historici in hun boeken, evenals door de soennietische geleerden en historici in hun boeken. Aangezien ik verplicht was de kwestie te bestuderen, merkte ik dat ik verbijsterd was door Omars gedrag na het bevel van Allah’s Boodschapper. En niet zomaar een bevel! “De natie ervoor te behoeden om af te dwalen van het rechte pad” Uiteraard moest dit document iets nieuws voor de moslims bevatten, want het zou hen achterlaten zonder een spoor van twijfel.
Laten we nu even de mening van de sji’ieten vergeten, namelijk dat de Boodschapper de naam van Ali wilde opschrijven als zijn opvolger, en dat Omar dit niet wilde, waarop hij het tegenhield. Want misschien zijn wij niet onmiddellijk overtuigd door deze veronderstelling. Maar kunnen we een redelijke verklaring vinden voor deze tragische gebeurtenis, die de Boodschapper zo boos maakte dat hij hen gebood te vertrekken, en Ibn Abbas aan het huilen maakte tot de grond onder zijn voeten nat werd door zijn tranen en hij het een “grote ramp” noemde?
De soennieten zeggen dat Omar inzag dat de ziekte van de Profeet steeds erger werd en dat hij hem daarom niet wilde vermoeien met enige inspanning.
Een dergelijke redenering zou niet geaccepteerd worden door eenvoudige mensen, laat staan door geleerden. Ik probeerde zelf steeds opnieuw een excuus voor Omar te verzinnen, maar alles bij elkaar genomen kon ik geen enkel excuus bedenken. Zelfs als ik de woorden veranderde: “Hij praat onzin” (Allah verhoede!) in: “De pijn heeft hem bevangen”, dan kon ik toch geen begrip opbrengen voor Omar toen hij zei: “We hebben de Qoraan, en dat is genoeg, omdat dat het Boek van Allah is.” Kende hij de Qoraan soms beter dan de Boodschapper van Allah, voor wie het was geopenbaard? Of was de Boodschapper van Allah (s.a.w.) (Allah verhoede!) zich er niet bewust van wie hij was? Of probeerde hij door zijn bevel, verdeeldheid en onenigheid te scheppen onder de metgezellen (God verhoede!)? Zelfs als de soennieten gelijk zouden hebben met hun redenering, dan zou de Boodschapper de goede wil van Omar begrepen hebben en hem ervoor bedankt hebben. Hij zou hem zelfs misschien gevraagd hebben om te blijven. Maar in plaats daarvan werd hij boos op hem en vroeg hem zijn huis te verlaten. Mag ik vragen waarom ze zijn bevel opvolgden toen hij hen vroeg de kamer te verlaten, en toen niet zeiden: “Hij praat onzin”?
Was het omdat ze in hun opzet geslaagd waren om de Profeet tegen te houden om dat document te schrijven, en er dus geen reden was om nog langer te blijven?
Om kort te gaan merken we, dat ze ruzie en lawaai maakten in het bijzijn van de Profeet (s.a.w.), en dat ze verdeeld waren in twee partijen; één die instemde met de Boodschapper van Allah om het document te schrijven, terwijl de andere het eens was met Omar, die vond dat “hij onzin praatte.”
De zaak betreft niet alleen Omar. Want als dat zo zou zijn, dan zou de Boodschapper van Allah hem overtuigd hebben dat hij geen onzin sprak, en dat pijn hem niet kon bevangen als het om belangrijke kwesties ging, zoals de leiding van het volk en het voorkomen van afdwaling. Maar de situatie was veel ernstiger, want Omar had een aantal aanhangers, die klaarblijkelijk al eerder overstemming in hun standpunt bereikt hadden. En zij zorgden voor het lawaai en de onenigheid onder elkaar en vergaten - misschien zogenaamd - de woorden van Allah – de Allerhoogste:
“O, jullie die geloven! Verhef jullie stemmen niet boven die van de Profeet, en schreeuw niet tegen hem zoals jullie tegen elkaar schreeuwen, opdat jullie daden niet waardeloos worden terwijl jullie het niet merken.” (Heilige Qoraan 49:2)
Tijdens deze gebeurtenis begonnen ze hun stemmen te verheffen en te schreeuwen en daarna beschuldigden ze de Boodschapper ervan onzin te spreken (God verhoede!). Daarna escaleerde hun lawaai en meningsverschillen, tot er een oorlog van woorden woedde in zijn bijzijn.
Ik denk dat de meerderheid van de metgezellen het eens was met Omar, en dat dat de reden was waarom de Boodschapper van Allah (s.a.w.) het niet meer nodig vond om het document te schrijven.
Hij wist dat ze hem niet zouden respecteren. Ze volgden het gebod van Allah al niet op volgen door hun stemmen niet te dempen. Als ze al opstandig waren tegen het gebod van Allah, dan zouden ze nooit het gebod van Zijn Boodschapper volgen.
Zodoende bepaalde de wijsheid van de Boodschapper, dat hij het document niet schreef – want er werd al aan getwijfeld tijdens zijn leven, laat staan na zijn dood.
De tegenstanders zouden aanvoeren dat hij onzin praatte, en ze zouden misschien ook aan andere bevelen twijfelen die hij op zijn sterfbed had gegeven, want zij waren ervan overtuigd dat hij onzin sprak.
Ik vraag Allah om vergeving voor wat er gezegd werd in de aanwezigheid van de heilige Boodschapper. Want hoe kon ik mezelf en mijn vrije geweten ervan overtuigen, dat Omar spontaan handelde, terwijl zijn vrienden en andere aanwezigen huilden tot hun tranen de grond onder hun voeten bevochtigde, en over “de ramp van de moslims” spraken? Ik besloot daarom om alle excuses, die het voorval moesten verklaren, te verwerpen en ik probeerde het zelfs te ontkennen, zodat ik mezelf kon ontspannen en de tragedie kon vergeten. Maar alle boeken spraken erover en accepteerden haar authenticiteit, maar konden er geen degelijke rechtvaardiging voor aanvoeren.
Ik ben geneigd in te stemmen met de sji’ietische visie op de gebeurtenis, omdat ik het logisch vind en heel samenhangend.
Ik herinner me nog steeds het antwoord dat Al-sayyid Mohammed Baqir al-Sadr me gaf toen ik hem vroeg: “Hoe begreep onze meester Omar, onder alle metgezellen, wat de Boodschapper van Allah wilde schrijven, namelijk de benoeming van Ali als zijn opvolger – zoals jullie beweren – wat aantoont dat hij een intelligente man is?”
Al-sayyid al-Sadr zei: “Omar was niet de enige die dit zag aankomen. In feite begrepen de meeste aanwezigen wat de Boodschapper van Allah wilde schrijven. Want de Boodschapper had al eerder over de zaak gezegd: “Ik zal jullie achterlaten met twee gidsen: het heilige Boek van Allah en de leden van mijn naaste familie (Ahl al-Beit) en hun afstammelingen. Als jullie hen volgen, dan zullen jullie nooit afdwalen.” En tijdens zijn ziekte zei hij tot hen: “Laat mij voor jullie een document schrijven, en als jullie de inhoud ervan volgen, dan zullen jullie nooit de verkeerde weg opgaan.” Degenen die aanwezig waren, waaronder Omar, begrepen dat de Boodschapper op schrift wilde herhalen, wat hij al gezegd had tijdens Radier Khoem, namelijk dat het heilige Boek van Allah en Ahl al-Beit gevolgd moesten worden, met Ali aan het hoofd. Het was alsof de heilige Profeet (s.a.w.) zei: “Volg de Qoraan en Ali.” Hij had vergelijkbare dingen tijdens diverse gelegenheden gezegd, zoals door diverse historici bevestigd is.
De meerderheid van de Qoraisj hielden niet van Ali, omdat hij jong was en hun trots verbrijzelde en omdat hij hun helden had gedood. Maar ze durfden de Boodschapper van Allah niet tegen te spreken, zoals ze dat hadden gedaan tijdens het ‘Verdrag van Hodaibijah’ en toen de Boodschapper bad voor Abdoellah ibn Abi al-Moenafiq, en tijdens vele andere gebeurtenissen die door de geschiedenis zijn vastgelegd. Dit was ook zo’n gebeurtenis van verzet. Je ziet dat sommige aanwezigen die tegen het schrijven van het document waren, aangemoedigd werden om brutaal te zijn en lawaai te maken in de Profeets bijzijn.”
Het antwoord kwam overeen met het Qoraanvers. Maar Omars uitspraak: “Jij hebt de Qoraan en dat is voldoende, want het is het Boek van Allah” kwam niet overeen met de hadith die hen gebood het Boek van Allah te volgen samen met zijn naaste familie (Ahl al-Beit). Het lijkt erop dat hij wilde zeggen: “Wij hebben het Boek van Allah, en dat is voor ons voldoende, daarom hebben wij geen behoefte aan Ahl al-Beit.” Ik kon geen andere redelijke verklaring voor deze opmerking vinden dan deze, tenzij het moest betekenen: “Gehoorzaam Allah, maar niet Zijn boodschapper.” En dit argument is ongeldig en onredelijk.
Als ik mijn vooroordelen en emoties opzij zette en mijn oordeel baseerde op een heldere en vrije geest, dan leek de eerste analyse mij beter, want die beschuldigt Omar er niet van de eerste te zijn, die de traditie van de Profeet (de soenna) verwierp toen hij zei: “Het is voldoende voor ons, om het heilige Boek van Allah te hebben.”
Dus als er bepaalde heersers waren, die de soenna van de Profeet verwierpen, omdat deze “tegenstrijdig” zou zijn, dan volgden ze alleen een eerder voorbeeld uit de geschiedenis van de islam. Toch wil ik niet alleen Omar de verantwoordelijkheid voor de gebeurtenis in de schoenen schuiven, waardoor het volk vervolgens geen leiding kreeg. Eerlijkheidshalve vind ik dat de verantwoordelijkheid hiervoor gedragen dient te worden door hem en de metgezellen die bij hem waren, en die hem steunden in zijn tegenwerking van het bevel van Allah’s Boodschapper (s.a.w.).
Het verbaast me dat sommige mensen die over dit incident lezen, doen alsof er niets gebeurd is, ondanks het feit, dat het een van de “grootste rampen” was, zoals Ibn Abbas het noemde. Ik ben nog meer verbaasd over de mensen, die hun best doen om de eer van een metgezel hoog te houden en zijn fout willen vergoelijken, zelfs als dit ten koste gaat van de waardigheid en eer van de Profeet, en ten koste van de islam en haar beginselen!
Waarom vluchten we voor de waarheid en proberen we het uit te wissen als het niet overeenkomt met onze wensen ... waarom accepteren we niet dat de metgezellen menselijk waren zoals wij, en hun eigen wensen, vooroordelen en belangen hadden, en die zowel fouten konden maken als goed konden zijn?
Maar mijn verbazing verdwijnt als ik het Boek van Allah lees, waarin Hij ons de verhalen van de Profeten vertelt (moge Allah hen zegenen en hen vrede schenken) en de ongehoorzaamheid die ze te verduren hadden van hun volk, ondanks alle wonderen die ze hadden voortgebracht..
Onze God! Laat onze harten niet afdwalen nadat U ons recht hebt geleid, en geef ons van Uw Genade; waarlijk U bent de Meest Vrijgevige Gever.
Ik begon de reden van de sji’ietische houding jegens de tweede khalief te begrijpen. Zij stellen hem verantwoordelijk voor vele tragische gebeurtenissen in de geschiedenis van de islam, sinds “Razijat Jaum al-Khamis”, toen de islamitische natie beroofd werd van de geschreven instructie die de Boodschapper voor hen wilde schrijven.
Het verhaal gaat in het kort als volgt:
Twee dagen voor zijn dood stelde de Profeet (s.a.w.) een leger samen om naar Klein Azië gestuurd te worden. Hij wees Oesamah ibn Zaid ibn Haritha als bevelhebber aan (die achttien jaar oud was). Ook stelde de Profeet (s.a.w.) een aantal belangrijke mannen voor deze expeditie op, zowel Moehadjirien als Ansar, zoals Aboe Bakr, Omar, Aboe Obaidah en ander bekende metgezellen. Sommige mensen leverden kritiek op de Profeet, omdat hij Oesamah als leider en bevelhebber van dat leger had aangesteld, en vroegen zich af waarom hij zo´n jonge man benoemd had als hun aanvoerder. Feitelijk waren dit dezelfde mensen die voorheen de Profeet bekritiseerd hadden, toen hij Oesamah’s vader een keer had benoemd als legerleider. Ze gingen maar door met het leveren van kritiek, tot de Profeet zo boos werd dat hij koortsig en met een verband om zijn hoofd zijn bed verliet, terwijl twee mensen hem ondersteunden en zijn voeten amper de grond raakten (moge mijn ouders geofferd worden voor hem). Hij besteeg de preekstoel, prees Allah de Hoge en zei toen: “O mensen! Ik heb gehoord dat jullie tegen mijn benoeming van Oesamah zijn als bevelhebber van de expeditie. Jullie betwisten nu mijn benoeming van Oesamah als legerleider, zoals jullie indertijd mijn benoeming van zijn vader als legerleider betwist hebben. Bij Allah, zijn vader was zeker capabel voor zijn aanstelling als legerleider, en zijn zoon is ook capabel voor de benoeming.” [6]
Toen spoorde hij hen aan om zonder verder uitstel te vertrekken. Hij bleef maar zeggen: “Stuur het leger van Oesamah, stel het leger van Oesamah op, laat het leger van Oesamah vertrekken.” Hij herhaalde zijn aansporingen keer op keer, maar toch kwamen de metgezellen niet op gang, en sloegen hun kamp op bij al-Joerf.
Dit soort gedrag riep bij mij vragen op: “Wat was dit voor een brutaliteit jegens Allah en Zijn Boodschapper (s.a.w.)? Waarom waren ze ongehoorzaam aan de orders van de gezegende Boodschapper, die zo zorgzaam en attent was jegens alle gelovigen?”
Ik kon geen aanvaardbaar excuus bedenken voor deze ongehoorzaamheid en brutaliteit, en wie zou dat wel kunnen? Zoals altijd als ik over dit soort voorvallen las, die de integriteit van de metgezellen aantastten, probeerde ik het te ontkennen of te negeren. Maar dit kon je onmogelijk doen als alle geschiedkundigen en geleerden, zowel sji’ieten als soennieten, het eens zijn over de authenticiteit ervan.
Ik had mijn Heer beloofd eerlijk te zullen zijn, en nooit bevooroordeeld te zijn ten gunste van mijn geloofsopvatting, en nooit iets anders dan de waarheid als criterium te hanteren. Maar de waarheid hier is zo bitter, en de heilige Profeet (s.a.w.) zei: “Spreek de waarheid, zelfs als het in je nadeel is, en spreek de waarheid, zelfs als hij bitter is.”
De waarheid was in dit geval, dat de metgezellen die Oesamahs benoeming betwistten, ongehoorzaam waren. Ze gaven geen gehoor aan de duidelijke bevelen waaraan geen twijfel bestond en die niet verkeerd geïnterpreteerd konden worden. Daar is geen excuus voor, ook al voerden sommige mensen flauwe smoesjes aan om de integriteit van de metgezellen en “de deugdzame voorgangers” te bewaren. Maar een vrij en gevoelig persoon kon zulke zwakke uitvluchten niet accepteren, tenzij hij iemand was die geen enkele hadith kon begrijpen en die zodanig verblind was door zijn eigen vooroordeel, dat hij het verschil niet ziet tussen een verplichte daad die uitgevoerd dient te worden, en een verbod dat vermeden dient te worden.
Ik heb diep nagedacht om een acceptabel excuus te vinden voor deze mensen, maar zonder succes. Ik lees de beschouwingen van de soennieten, die ons wel een verontschuldiging bieden, gebaseerd op het feit dat deze mensen de oudsten van de Qoraisj waren. Zij behoorden tot de eerste volgelingen van de islam, terwijl Oesamah een jonge man was die niet meegevochten had in de verdedigingsoorlogen, die de islam destijds haar glorie hadden geschonken, zoals Badr, Oehoed en Hoenain. Oesamah was, volgens hen, een jonge man zonder levenservaring toen de Boodschapper van Allah (s.a.w.) hem aanstelde als legerleider. Bovendien meenden ze (de soennietische schrijvers), dat de menselijke aard het voor oudere mensen moeilijk maakt om door jonge mannen geleid te worden, en daarom betwistten sommige metgezellen de benoeming. Zij wilden dat Allah’s Boodschapper een vooraanstaande en respectabele oude man zou aanwijzen.
Het is een vergoelijking die niet stoelt op enige rationele of logische vooronderstelling, en iedere moslim die de Qoraan leest en inhoudelijke wetten begrijpt, moet zo’n verontschuldiging wel verwerpen. Want Allah de Almachtige zegt:
“Wat de Boodschapper jullie aanbiedt, accepteer het, en wat hij jullie verbiedt, weerhoud jezelf daarvan.” (Heilige Qoraan 59:7)
“En het past een gelovige man en een gelovige vrouw niet, wanneer Allah en Zijn Boodschapper iets besloten hebben; dat zij erin iets anders zouden doen, en wie Allah en Zijn Boodschapper ongehoorzaam is, hij verkeert duidelijk in dwaling.” (Heilige Qoraan 33:36)
Dus wat voor een excuus zou een redelijk persoon nog kunnen accepteren na al deze duidelijke verzen gelezen te hebben? En wat kon ik zeggen over mensen die de Boodschapper van Allah kwaad maakten, terwijl ze wisten dat de kwaadheid van de Profeet de kwaadheid van Allah betekende? Ze beschuldigden hem ervan onzin te praten, en ze schreeuwden en maakten ruzie in zijn aanwezigheid terwijl hij ziek was, tot hij hen beval zijn kamer te verlaten. Dat leek nog niet voldoende te zijn voor hen, want in plaats van te bedaren en spijt te betonen en Allah om vergeving te vragen voor wat ze tegen Zijn Boodschapper hadden gedaan, gingen ze verder met kritiek op hem te leveren, ondanks alle hartelijke zorg en vriendelijkheid die hij hen betuigd had. Ze leken hem niet te waarderen en hem niet te respecteren, en twee dagen nadat ze hem ervan beschuldigden “onzin te praten”, betwistten ze zijn benoeming van Oesamah als militair aanvoerder. Ze forceerden hem uit zijn bed te komen in de vreselijke conditie, die de historici uitvoerig beschreven hebben in hun boeken. Vanwege de ernst van zijn ziekte, kon hij alleen lopen met de ondersteuning van twee mannen, toen moest hij bij Allah zweren dat Oesamah een competente bevelhebber was voor het leger. Bovendien deelde de Profeet mee dat ze eerder kritiek had geleverd, toen hij zijn vader als bevelhebber had aangesteld. Dit duidt erop dat deze mensen vele eerdere aanvaringen met hem gehad hadden en dat ze niet bereid waren om zijn bevelen uit te voeren of zijn oordeel te accepteren, maar eerder dat ze bereid waren hem tegen te werken en de confrontatie met hem aan te gaan, zelfs als dat gedrag tegen de regels van Allah en Zijn Boodschapper indruiste.
Wij geloven dat er openlijk verzet was (tegen de orders van de Profeet (s.a.w.). Want ondanks alle boosheid van de Boodschapper van Allah, en het feit dat hijzelf de vlag met zijn eigen edele handen op zijn post zette, en ondanks zijn bevel om onmiddellijk te gaan marcheren, bleven zij toch traag en onwillig om weg te gaan. Uiteindelijk gingen ze pas weg toen hij gestorven was. De Profeet (s.a.w.) stierf met een gevoel van medelijden met zijn ongelukkige natie. Hij vreesde voor hen dat men achteruit zou gaan en in de hel zou belanden, waarbij er slechts een paar gespaard zouden blijven, en de Boodschapper beschreef hen als een handjevol.
Ik stond versteld over die metgezellen, die de Profeet op die donderdag boos maakten en hem van “onzin praten” beschuldigden en zeiden: “Het is voldoende voor ons dat we het boek van Allah hebben”; terwijl Allah in de Heilige Qoraan zegt:
“Zeg, als jullie van Allah houden, volg dan mij en Allah zal van jullie houden.” (Heilige Qoraan 3:31).
Hadden zij soms meer kennis van het heilige Boek van Allah en zijn regels, dan degene aan wie het was geopenbaard? Daar waren ze, twee dagen na die grote ramp en twee dagen voordat de Profeet naar boven ging om zijn Hoge Metgezel te ontmoeten, en toch maakten ze hem nog bozer met hun kritiek en hun weigering om zijn bevelen uit te voeren. Terwijl hij tijdens de eerste crisis ziek was en aan bed gekluisterd was, kwam hij in de tweede naar buiten, met zijn hoofd in een verband en een deken om zich heen geslagen en ondersteund door twee mannen, terwijl zijn voeten nauwelijks de grond raakten, om hen toe te spreken vanaf de kansel. Hij begon zijn toespraak met de getuigenis van de eenheid van Allah en prees Hem, om hen te laten voelen dat hij geen onzin sprak. Toen vertelde hij hen wat hij gehoord had over de kritiek op zijn bevelen. Hij herinnerde hen aan een kwestie van jaren geleden, waarin hij ook door hen bekritiseerd was. Zouden ze na dit alles nog steeds geloven dat hij onzin sprak of dat zijn ziekte hem had overmeesterd, en hij niet meer wist wat hij zei?
Geprezen en geloofd zij U, Allah, hoe durfden deze mensen Uw Boodschapper tegen te werken? Toen hij het vredesverdrag met de joden ondertekende waren zij ertegen; zij luisterden niet naar hem toen hij hen beval een offer te brengen en hun hoofd kaal te scheren, en hij herhaalde dat zelfs drie keer, maar niemand vond het nodig om hem te gehoorzamen. Later trokken ze hem aan zijn hemd toen hij voor Abdoellah ibn Oebaj wilde bidden en ze zeiden tegen hem: “Allah heeft het u verboden om voor de hypocrieten te bidden.” Alsof zij hem moesten leren wat er aan hem was geopenbaard, terwijl U tegen hem zei in Uw Heilige Qoraan:
“Wij hebben aan u de vermaning geopenbaard, opdat gij aan hen duidelijk maakt wat er voor hen is geopenbaard.” (Heilige Qoraan 16:44)
En U zei:
“Wij hebben het Boek aan u geopenbaard met de waarheid, opdat gij zult oordelen tussen de mensen, aan de hand van wat Allah u geleerd heeft.” (Heilige Qoraan 4:105)
En U zei, en wat U zegt is waar:
“Wij hebben naar jullie een Boodschapper gestuurd vanonder jullie, die Onze verzen reciteert en jullie reinigt en jullie het heilige Boek onderwijst en de Wijsheid en jullie leert wat jullie niet wisten.” (Heilige Qoraan 2:151)
Ik stond versteld over die mensen, die zichzelf in een hogere positie plaatsten dan die van de Profeet. De ene keer waren ze ongehoorzaam aan zijn bevelen, en de andere keer beschuldigden ze hem ervan onzin te kletsen, dan weer spraken ze luid en zonder respect in zijn bijzijn. Ze leverden kritiek op zijn benoeming van Zaid ibn Harithah als militair bevelhebber, en later op zijn zoon Oesamah. Waarom twijfelde men dan nog, na al deze bewijzen dat de sji’ieten gelijk hebben om vraagtekens te plaatsen bij de positie van sommige metgezellen? En de sji’ieten zijn enkel en alleen verontwaardigd vanwege hun respect en liefde voor de Boodschapper en de leden van zijn naaste familie.
Ik heb alleen vier of vijf van deze controversiële kwesties als voorbeeld genoemd om het kort te houden, maar de sji’itische geleerden kunnen honderden situaties opnoemen, waarin de metgezellen in strijd handelden met de onbetwistbare teksten uit de Qoraan en de hadiths. Hierbij refereren de sji’ieten steeds naar bronnen die genoemd worden in boeken van soennietische geleerden.
Als ik zag welke standpunten sommige metgezellen over de Boodschapper van Allah erop na hielden, dan stond ik versteld; niet alleen vanwege de houding van deze metgezellen, maar vanwege de houding van de soennietische geleerden. Want zij hadden bij ons de indruk gewekt dat de metgezellen altijd gelijk hadden en boven elke kritiek verheven waren. Zo verhinderden ze elke onderzoeker om de waarheid te bereiken, en lieten ze hem voor een raadsel staan temidden van allerlei tegenstrijdigheden.
Naast de voorbeelden die ik hierboven heb genoemd, zal ik er nog een paar geven, om een beter beeld van deze metgezellen te geven, zodat we de houding van sji’ieten jegens hen beter kunnen begrijpen.
Volgens Boekhari in zijn Sahih, deel 4, pagina 47, onderwerp “De deugden van het geduld als gekwetst wordt” en de woorden van Allah de Almachtige: “…En degenen die geduldig zijn, zij zullen zeker beloond worden” in het hoofdstuk over ‘Gedrag’ staat: “Al-Amasj vertelde ons dat hij Sjaqiq hoorde zeggen, dat Abdoellah hem vertelde: “Op een keer verdeelde de Heilige Profeet iets onder een groep mannen, zoals hij gewend was te doen, toen een man van al-Ansar opstond en zei: “Deze verdeling is niet terwille van Allah.” Ik zei: “Wat mij betreft, ik zal een woordje spreken met de Profeet (s.a.w.).” Ik ging weg om hem te zoeken, en ik vond hem met zijn metgezellen. Ik vertelde hem mijn grieven, en het gezicht van de Profeet veranderde en vertoonde tekenen van boosheid, en ik wilde dat ik het niet tegen hem gezegd had. Toen zei hij: “Moesa werd meer gekwetst dan dit maar hij bleef geduldig.”
Al-Boekhari vermeldde in hetzelfde boek – deel Gedrag – in het hoofdstuk over ‘Glimlachen en lachen’, dat men Anas ibn Malik had horen zeggen: “Ik liep met de Boodschapper van Allah (s.a.w.) die een Najrani mantel droeg met een klein scheurtje erin. Plotseling kwam er een man naar hem toe en trok ruw aan zijn mantel.” Anas ging verder: “Ik keek van opzij naar de Profeet (s.a.w.) en merkte dat het scheurtje, door dat ruwe trekken, uitgescheurd was tot aan zijn schouder. Toen zei de man: “O Mohammed, geef mij wat van wat u van Allah’s rijkdom heeft!” De Profeet keerde zich tot hem en lachte, en beval hij zijn metgezellen, om hem iets te geven.””
Al-Boekhari maakt in zijn boeken, ook melding van het volgende incident in het deel ‘Gedrag’ en plaatste het in het hoofdstuk “Hij die de mensen niet met schuld confronteert”. Hij schreef, Aïsja zei dat de Profeet (s.a.w.) iets deed en het toegestaan maakte, maar wat de Profeet deed, legde men naast zich neer. De Profeet (s.a.w.) kwam dit te horen, daarom besloot hij de mensen erover aan te spreken. Hij dankte eerst Allah en zei toen:“ Wat is er loos met de mensen die zich onthouden van hetgeen ik doe? Bij Allah, ik weet meer dan hen over Allah en ik vrees Hem het meest.”
Als we diep ingaan op dit soort gebeurtenissen zoals hierboven beschreven, dan merken we dat sommige metgezellen zichzelf boven de Profeet plaatsten, en dachten dat hij het verkeerd had en zij gelijk hadden. Bovendien waren er historici die de houding van die metgezellen opzettelijk goedpraatten, zelfs als dit de daad van de Profeet tegensprak, en hen op een hoger niveau van kennis en Godsvrees plaatsten dan dat van de Profeet (s.a.w.). Dit is bijvoorbeeld het geval in de kwestie van de krijgsgevangenen tijdens de slag bij Badr – daar leek het alsof Omar ibn al-Khattab gelijk had. Ze vertellen ook foutieve verhalen, zoals het volgende gezegde dat aan het volk wordt toegeschreven: “Als Allah besloten heeft een ramp over ons uit te storten, zal niemand eraan ontsnappen behalve Ibn al-Khattab.” Met andere woorden: “Was het niet vanwege Omar, dan zou de Profeet verloren gegaan zijn.” God beschermt ons tegen zo’n corrupt en beschamend geloof, en wie zo’n soort geloof aanhangt is zeker ver verwijderd van de islam, en moet zijn gedachten nodig herzien of zichzelf bevrijden van de duivel.
Allah, de Allerhoogste heeft gezegd:
“Heb je degene gezien die zijn laagste begeerten genomen heeft als zijn god, en Allah liet hem dwalen in het bezit van kennis, en heeft een zegel geplaatst op zijn gehoor en zijn hart en een sluier voor zijn gezicht. Wie kan hem dan leiden na Allah? Zullen zij zich dan niet laten manen?” (heilige Qoraan 45:23)
Wie denkt dat Profeet (s.a.w.) zo’n last had van zijn emoties, dat hij af kon dwalen van het rechte pad en een oordeel kon vellen dat de zaak van Allah niet diende; en wie bepaalde dingen niet wilde doen die de Boodschapper van Allah wel deed, denkend dat hij meer kennis had en vromer was dan de Boodschapper, verdient naar mijn mening geen respect of waardering van de moslims. De metgezellen worden vergeleken met engelen, en zouden de beste mensen van de hele schepping zijn na de Boodschapper van Allah, zodat de moslims verplicht worden om hen te volgen, alleen omdat zij de metgezellen van Allah’s Boodschapper waren.
Het klopt niet met de overtuiging van Ahl al-Soenna, die voor Mohammed en zijn familie bidt, en dan alle metgezellen daaraan toevoegt. Want Allah, gezegend zij Hij de Allerhoogste, waardeerde hen en plaatste hen in de juiste positie; maar desondanks beval Hij hen te bidden voor Zijn Boodschapper en de gelouterde leden van zijn familie. Ze zouden hierdoor hun plaats bij Allah moeten begrijpen en toegeven. Waarom zouden wij hen dan in een hogere positie plaatsen, die meer is dan zij verdienen en hen gelijkstellen aan de mensen die Allah verheven heeft en verkozen boven alle mensen?
Laat mij dan besluiten met het volgende: De Oemaijaden en de Abbasieden, die Ahl al-Beit en hun volgelingen tegenwerkten en in de ban deden en vermoordden, begrepen het belang van hun waardige positie en zagen in hen een gevaar. Want als Allah, gezegend zij Hij, de gebeden van een moslim niet accepteert tenzij hij voor Ahl al-Beit bidt, hoe konden zij dan hun oppositie jegens hen rechtvaardigen? Daarom voegden ze aan Ahl al-Beit de metgezellen toe, om bij het publiek de indruk te wekken dat ze gelijk waren.
Bovendien weten we, dat hun meesters en gezagdragers metgezellen waren, die andere metgezellen met zwakke persoonlijkheden omkochten. Ze droegen hen op om hadiths te verzinnen, die aan de Profeet werden toegeschreven en deze te verspreiden. In deze hadiths werden de metgezellen en de volgende generatie opgehemeld, met name degenen die de positie van khalief bereikten (van de Oemaijaden en de Abbasieden). De valse hadithoverleveraars zorgden ervoor dat de heersers hun positie konden bereiken en macht kregen over alle moslims. De geschiedenis is de beste getuige van wat ik zeg: Omar ibn al-Khattab, die bekend stond om zijn strengheid jegens zijn gouverneurs, die hij soms ontsloeg op louter verdenkingen, was behoorlijk vriendelijk voor Mouawijah ibn Abi Soefian en durfde hem nooit op zijn fouten aan te spreken of zelfs te waarschuwen. Mouawijah was aangesteld door Aboe Bakr en zijn leven lang aangehouden door Omar, die hem zelfs nooit berispte of iets kwalijk nam. Maar de mensen klaagden over Mouawijah en vertelden over hem dat hij goud en zijde droeg, wat de Boodschapper van Allah (s.a.w.) verboden heeft voor mannen. Omar deed deze klachten af door te zeggen: “Laat hem, hij is de keizer van de Arabieren.” Mouawijah bleef meer dan twintig jaar gouverneur zonder op zijn vingers getikt of bekritiseerd te worden. Toen Oethmaan het khalifaat van de moslims opvolgde, plaatste hij nog meer districten en regio’s onder zijn gezag. Hierdoor stroomden een groot deel van de rijkdommen van de islamitische gemeenschap naar Mouawijah toe, en kon hij legers in het leven roepen. Hiermee kwam hij in opstand tegen de Imam (leider) van de natie, waarna hij de macht kon grijpen door middel van geweld, terreur en intimidatie. Zo werd hij de eerste koning van de moslims, en later dwong hij hen om op zijn corrupte, alcoholdrinkende zoon Yazid, te stemmen als zijn erfgenaam en opvolger.
Dit is een lang verhaal en ik zal in dit boek niet in details treden. Belangrijk is dat we de mentaliteit van de metgezellen, die de positie van khalief bemachtigden, begrijpen en hoe zij de oprichting van de Oemajaadse dynastie zelf in de hand gewerkt hebben. Dit deden ze om de Qoraisj te plezieren, die niet graag het profeetschap en het khalifaat in het Huis van Bani Hashim zagen. De Oemajaadse staat kreeg bestaansrecht, en was feitelijk dank verschuldigd aan degenen die haar oprichting in de hand hadden gewerkt, vooral de “verhalenvertellers” die ze inhuurden om legendes te vertellen over de deugden van hun meesters. In tussentijd werden ze verheven naar een hogere plaats dan die van hun vijanden, Ahl al-Beit, simpelweg door deugden en verdiensten te verzinnen – die meestal nergens op gebaseerd blijken als ze onderzocht worden in het licht van logische en wettige bewijzen; tenzij er iets mis is met ons verstand of we bereid zijn te geloven in tegenstrijdigheden.
We horen bijvoorbeeld heel veel over Omars rechtvaardigheid, die de “verhalenvertellers” hem toeschrijven. Er werd zelfs over hem gezegd: “Jij regeert met rechtvaardigheid, daarom kan je met een gerust hart slapen.” Er wordt ook gezegd dat Omar in een staande houding werd begraven, zodat de rechtvaardigheid niet met hem zou verdwijnen”... en je kunt eindeloos doorgaan met verhaaltjes over Omars rechtvaardigheid. Maar de geschiedenis vertelt ons echter, dat toen Omar in het twintigste jaar na de hidjra het bevel gaf om subsidies onder de mensen te verdelen, hij het voorbeeld van de Allah’s Boodschapper (s.a.w.) niet volgde en zich evenmin aan de regels hield. De Profeet (s.a.w.) verdeelde de subsidies op een eerlijke manier onder alle moslims, en maakte geen onderscheid tussen de ene persoon en de andere, en Aboe Bakr deed hetzelfde tijdens zijn khalifaat. Maar Omar introduceerde een nieuwe methode. Hij verkoos de eersten die islam aanvaarden boven de laatsten en verkoos Moehadjirien (emigranten van Mekka naar Medina) boven de Ansar (volgelingen van de Profeet Mohammed in Medina, die hem een toevlucht schonken na de hidjra). Hij verkoos de Arabieren boven de niet-Arabieren. Hij verkoos de vrije man boven de slaaf [8]. Hij verkoos (de stam) Moedar boven (de stam) Rabia, want hij gaf driehonderd aan de eerste en tweehonderd aan de laatste [9]. Hij verkoos de Aus boven de Khazradj [10].
Waar is de rechtvaardigheid in al deze onderscheidingen, o mensen van verstand?
We horen ook heel veel over Omars kennis, zelfs in die mate, dat hij beschreven wordt als de meest geleerde metgezel. Er wordt over hem gezegd dat hij het met zijn God eens was over vele ideeën, die in diverse Qoraanteksten geopenbaard werden, terwijl hij met de Profeet erover van mening verschilde. Maar de correcte geschiedenis vertelt ons dat Omar het niet eens was met de Qoraan, zelfs nadat deze geopenbaard was. Toen één van de metgezellen hem een keer tijdens zijn khalifaat vroeg: “O, Leider van de gelovigen, ik wil bidden maar ik ben onrein en ik kan geen water vinden om me mee te wassen”, antwoordde Omar: “Bid niet.” Toen moest Ammar ibn Yassir hem herinneren aan de ‘tajammoem’ (rituele reiniging met aarde), maar Omar was niet overtuigd. Hij zei tegen Ammar: “Jij bent alleen verantwoordelijk voor de plichten die aan jou zijn toegewezen.” [11]
Waar was Omars kennis over het tajammoem-vers dat geopenbaard is in het Boek van Allah, en waar was Omars kennis van de soenna van de Profeet (s.a.w.), die hen leerde hoe tajammoem te doen, evenals woedoe' (rituele wassing)? Omar zelf bekende vele keren dat hij geen geleerde was, en dat alle mensen, zelfs huisvrouwen, beter geschoold waren dan hij, en men hoorde hem vaak zeggen: “Was het niet vanwege Ali, dan zou Omar ten onder gegaan zijn.” En tijdens zijn hele leven kende hij de regel van Kalalah niet (verwanten van de dode, met uitzondering van de zoon en de vader), ook al velde hij er meerdere, verschillende oordelen over, waarvan de geschiedenis getuigt.
We horen ook veel over de moed en de lichamelijke kracht van Omar, en er werd gezegd dat de Qoraisj de dag vreesden waarop Omar moslim werd, en dat de islam sterker werd toen hij de islam aanvaardde. Er werd ook gezegd dat Allah de islam vereerde met Omar, en dat de Boodschapper van Allah pas openlijk tot de islam uitnodigde nadat Omar moslim was geworden.
Maar de correcte historische bronnen bevestigen die moed niet, en de geschiedenis vermeld niet één beroemd of zelfs maar gewoon persoon die door Omar in een duel of een gevecht gedood zou zijn, zoals bij Badr of Khandaq. In feite vertellen de correcte historische bronnen ons precies het tegendeel: ze vertellen ons dat hij vluchtte met de vluchtelingen in Oehoed, vluchtte op de dag van Hoenain, en dat, toen de Boodschapper van Allah hem naar de stad Khaiber stuurde, hij verslagen terugkwam. Hij was niet één keer de leider van een militaire missie waarin hij diende, en in de laatste (die van Oesamah) werd hij onder het bevel geplaatst van de jonge Oesamah ibn Zaid. Dus waar blijft dan al die moed in het licht van de historische feiten, o mensen van verstand?
We horen ook veel over Omars grote vrees voor Allah, zoveel dat hij ervan huilde. Er is gezegd dat hij bang was om zich te moeten verantwoorden tegenover Allah als er een muilezel struikelde in Irak, omdat hij de weg niet had laten plaveien. Maar historici schreven dat hij een ruwe man was, die tekort schoot in Godsvrees, en niet aarzelde om iemand te slaan tot hij bloedde, omdat hij hem vroeg naar een Qoraanvers, en zelfs dat vrouwen miskramen kregen als ze hem zagen uit angst voor hem. Waarom was hij niet bang voor Allah toen hij zijn zwaard ophief en iedereen bedreigde die beweerde dat Mohammed gestorven was? Hij zwoer bij Allah dat hij niet gestorven kon zijn, maar dat hij alleen weg was om te praten met zijn God zoals Moesa ibn Imraan had gedaan. Toen dreigde hij iedereen te zullen vermoorden die beweerde dat Mohammed dood was. [12]
Waarom was hij niet bang voor Allah toen hij dreigde het huis van Fatima Zahra af te branden, als men niet naar buiten zou komen om te stemmen voor de opvolging van het khalifaat? [13] Men zei dat, toen er tegen hem werd gezegd dat Fatima binnen zat, hij antwoordde: “Nou en?!” Hij deed het Boek van Allah en het voorbeeld van de Profeet (s.a.w.) geweld aan en hij maakte regels en velde oordelen tijdens zijn khalifaat die tegenstrijdig waren met de teksten van de Heilige Qoraan en het edele voorbeeld van de Profeet (s.a.w.). [14]
Waar is nu al die vroomheid en vrees voor Allah in deze bittere en trieste historische feiten, o goede aanbidders van Allah? Ik nam deze grote en beroemde metgezel tot voorbeeld, en ik heb veel samengevat om wijdlopigheid te voorkomen, maar als ik in details zou treden, dan zou ik boekdelen kunnen vullen. Maar zoals gezegd, heb ik deze historische verwijzingen alleen gebruikt als voorbeelden en nergens anders om.
Wat ik genoemd heb is een klein gedeelte, maar het geeft ons een duidelijk beeld van de mentaliteit van de metgezellen en de tegenstrijdige houdingen van de soennietische geleerden en geschiedkundigen. Want aan de ene kant verbieden ze dat men hen bekritiseert of twijfelt aan hun bedoelingen, maar aan de andere kant beschrijven ze in hun boeken dingen, die weldenkende mensen aan denken zetten.
Ik wilde dat de soennietische geleerden niets geschreven hadden over deze kwesties die de waardigheid van de metgezellen aantastten en hun integriteit ruïneerden. Als ze dat niet hadden gedaan dan zou ons al die verwarring bespaard zijn gebleven.
Ik kan me nog de ontmoeting met een geleerde van al-Najaf herinneren. Zijn naam was Asad Haider (de schrijver van “Al-Imam al-Sadiq wa al-Madha-hib al-Arbaah”). Toen we aan het praten waren over de soennieten en de sji’ieten, vertelde hij me een verhaal over zijn vader. Hij (zijn vader) had een Tunesische geleerde ontmoet van al-Zaitoenah tijdens de hadj, zo’n vijftig jaar geleden, en ze waren een gesprek begonnen over het Imamaat van Ali – moge Allah’s zegeningen met hem zijn – en zijn recht op de opvolging van het khalifaat. De Tunesische geleerde luisterde aandachtig toen de andere man vier of vijf redenen aanvoerde. Toen hij klaar was, vroeg de geleerde van al-Zaitoenah hem: “Heb je geen andere redenen?” De man antwoordde: “Nee.” Toen zei de Tunesische geleerde: “Haal je gebedsketting tevoorschijn en begin te tellen”. Toen begon hij zo’n honderd redenen op te noemen die mijn vader niet kende. Sjeikh Asad- Haider voegde eraan toe: “Als de soennieten zouden lezen wat er in hun boeken staat, dan zouden ze hetzelfde zeggen als wij zeggen en dan zou ons meningsverschil snel opgelost zijn.”
Bij mijn leven! Het is de onontkoombare waarheid, als de mens zichzelf maar zou bevrijden van zijn blinde vooroordeel en zijn arrogantie en zich neerlegde bij de duidelijke bewijzen!
Allereerst moet ik zeggen dat Allah, gezegend zij Hij de Allerhoogste, heel vaak in Zijn Heilige Boek de metgezellen prijst, die Allah’s Boodschapper liefhadden, gehoorzaamden en volgden zonder persoonlijke hebzucht en zonder tegenwerking of arrogantie, en die alleen de acceptatie van Allah en Zijn Boodschapper zochten. Dit waren de metgezellen die Allah hebben behaagd en Hij behaagde hen, en dat is de weg voor degenen die Allah vrezen.
Deze groep metgezellen worden gewaardeerd door de moslims, vanwege hun houding jegens de Profeet (s.a.w.) en hun samenwerking met hem, daarom houden de mensen van hen en worden ze gerespecteerd door alle moslims, en telkens als hun naam genoemd wordt, worden ze gewaardeerd.
Mijn studie houdt zich niet bezig met de metgezellen die door zowel de soennieten als de sji’ieten gerespecteerd worden, noch houdt het zich bezig met degenen die welbekend waren vanwege hun hypocrisie, en die door alle moslims, zowel sji’ieten als soennieten, vervloekt worden, telkens als hun naam wordt genoemd.
Mijn studie houdt zich wel bezig met die groep metgezellen, waarover de moslims van meningen verschillen. Er zijn verzen in de Heilige Qoraan waar ze worden berispt en gewaarschuwd vanwege hun houding in bepaalde kwesties, en de Boodschapper van Allah (s.a.w.) waarschuwde hen vele keren, en waarschuwde andere mensen voor hen.
De markante verschillen tussen de sji’ieten en de soennieten zitten in deze groep metgezellen, omdat de sji’ieten hun hadiths en daden bekritiseren en klagen over hun rechtvaardigheid, terwijl ze door de soennieten worden gerespecteerd.
Mijn studie houdt zich bezig met deze groep metgezellen. Via hen is het mogelijk voor mij om bij de waarheid te komen, of een gedeelte ervan. Ik zeg dit, zodat niemand zal denken, dat ik die Qoraanverzen buiten beschouwing heb gelaten, die de metgezellen van Allah’s Boodschapper prijzen, terwijl ik alleen de verzen belicht waarin ze bekritiseerd worden. Maar door mijn onderzoek ben ik erachter gekomen, dat sommige verzen lof voor de metgezellen bevatten, maar als je tussen de regels door leest, dan merk je dat ze kritiek bevatten, en vice versa.
Ik zal hier niet uitweiden over mijn harde werken van de afgelopen drie jaar om deze studie voor te bereiden, maar ik zal mezelf beperken tot een paar Qoraanverzen als voorbeeld, en niet vanwege een specifieke reden. Degenen die meer willen weten, adviseer ik om te onderzoeken en te vergelijken, zoals ik gedaan heb, opdat ze de Rechte Weg zelf door hun eigen inspanningen vinden. Dat is wat Allah wil voor iedereen, en dit is wat het geweten wil van elk individu. Want zo kan men een absolute overtuiging verwerven, die geen enkele storm aan het wankelen kan krijgen. Tenslotte is de Goddelijke leiding dankzij een sterke innerlijke overtuiging veel beter dan wanneer die het gevolg is van externe factoren. Allah de Allerhoogste zegt prijzend tegen Zijn Profeet (s.a.w.):
“En u dwalend gevonden en (Hij) heeft u toen rechtgeleid” (Heilige Qoraan 93:7) Oftewel: “Hij vond jou zoekend naar de waarheid en daarom heeft Hij je erheen geleid.” Hij zei ook:
“En degenen die hard naar Ons streven, die zullen wij leiden op Onze wegen.” (Heilige Qoraan 29:69)
Allah, de Allerhoogste, zegt in Zijn Glorieuze Boek:
“En Mohammed is niet meer dan een boodschapper. Vóór hem zijn reeds boodschappers heengegaan. Als hij dan sterft of gedood wordt, zullen jullie je dan omdraaien op jullie hielen? En wie zich omdraait op zijn hielen, zal Allah niet in het minst schaden, en Allah zal de dankbaren belonen.” Allah,de Grote, heeft de waarheid gesproken. (Heilige Qoraan 3:144)
Dit Qoraanvers is duidelijk over hoe de metgezellen zich op hun hielen zullen omkeren. Er zullen alleen een paar standvastig blijven, zoals het bovengenoemde Qoraanvers aangeeft in de expressie die Allah voor hen gebruikt. Degenen die standvastig blijven en zich niet omdraaien zijn de dankbaren, want de dankbaren zijn slechts een kleine minderheid, in de woorden van Allah de Verhevene:
“En maar weinigen van Mijn dienaren zijn dankbaar” (Heilige Qoraan 34:13)
Er zijn ook veel hadiths van de heilige Profeet (s.a.w.), die “het omkeren” verklaren, en we zullen er later een paar aanhalen. In dit Qoraanvers heeft Allah de Verhevene niet de straf beschreven van degenen die zich op hun hielen omdraaiden, maar Hij verheerlijkt wel de dankbaren die Zijn beloning verdienen. Het is daarbij belangrijk om te weten, dat degenen die zich op hun hielen omdraaiden, niet de beloning van Allah verdienen of Zijn vergeving. Dit wordt bevestigd door de Boodschapper van Allah (s.a.w.) in veel hadiths, waarvan we er een paar in de loop van dit boek zullen bespreken.
Het bovenstaande Qoraanvers konden we niet verklaren door naar Tolayha, Soedjah and al-Aswad al-Ansi te verwijzen, uit respect voor de metgezellen. Want deze genoemde metgezellen hebben zich afgekeerd en de islam verlaten, en maakten zelf nog tijdens het leven van de Profeet (s.a.w.) aanspraak op het profeetschap, die hen bestreed en hen tenslotte versloeg.
We kunnen het Qoraanvers ook niet verklaren door te verwijzen naar Malik ibn Nowairah en zijn volgelingen, die de zakaat (armenbelasting) weigerden te betalen in de tijd van Aboe Bakr, om vele redenen. Ze weigerden de zakaat te betalen en het aan Aboe Bakr te geven, omdat ze wilden afwachten wat er nog zou gebeuren. Want zij hadden de Boodschapper van Allah op zijn afscheidshadj vergezeld en imam Ali ibn Abi Talib ingehuldigd bij Radier Khoem, waar de Boodschapper van Allah hem als khalief na hem had benoemd. En zelfs Aboe Bakr had in eigen persoon Ali ingehuldigd. Zodoende waren ze stomverbaasd toen er een koerier van de khalief kwam, om het nieuws van de dood van de Profeet (s.a.w.) te vertellen, en hen tegelijkertijd vroeg om zakaat te betalen in naam van de nieuwe khalief, Aboe Bakr! Het is een zaak waar de geschiedschrijving niet te diep op wil ingaan, omwille van de eer van de metgezel. Daar kwam bij dat Malik en zijn volgelingen moslims waren volgens de getuigenis van Aboe Bakr en Omar zelf en van andere metgezellen, die het doden van Malik door Khalid ibn al-Walid afkeurden. De geschiedenis getuigt dat Aboe Bakr compensatie betaalde voor de dood van Malik aan diens broer Moetammem, uit de staatskas van de moslims, en zich verontschuldigde voor zijn dood. Het is algemeen bekend dat de afvallige gedood dient te worden, en dat daarvoor geen compensatie betaald hoeft te worden uit de staatskas, en dat er geen verontschuldiging nodig is om een afvallige te doden.
De kwestie is, dat het “omkeer-vers” verwijst naar de metgezellen, die samen met Allah’s Boodschapper leefden in Medina al-Moenawara, en er wordt gedoeld op de onmiddellijke “ommekeer” na de dood van de Profeet (s.a.w.) De hadiths van de Profeet verklaren al deze dingen zo glashelder, dat niemand eraan kan twijfelen. We zullen hier spoedig op terugkomen, met Allah´s hulp. De geschiedenis getuigt eveneens van de ”ommekeer” die plaatsvond na de dood van Allah’s Boodschapper, en als we de gebeurtenissen bekijken die zich afspeelden onder de rijen van metgezellen, dan zien we dat er maar weinig onbeschadigd uit tevoorschijn kwamen.
Allah de Verhevene zei:
“O jullie die geloven, wat is er met jullie dat wanneer er tegen jullie gezegd wordt: “Voorwaarts op Allah’s weg” dat jullie je vastklampen aan de aarde? Hebben jullie meer behagen aan dit leven dan aan het latere? Maar de voorziening van dit wereldse leven is vergeleken met dat van het latere slechts gering. Als jullie niet uitrukken, zal Hij jullie straffen met een pijnlijke straf en zal een ander volk voor jullie in de plaatst stellen, en jullie zullen Hem in niets schaden.” En Allah is de Almachtige.”
(Heilige Qoraan 9:38-39)
Dit Qoraanvers is duidelijk over de onwil van de metgezellen om te vertrekken en te strijden in de heilige oorlog (kleine djihad), en hoe ze ervoor kozen om tevreden te zijn met dit leven, hoewel ze op de hoogte waren van haar korte duur. Hun optreden verdiende de uitbrander en het dreigement van Allah, de Almachtige, dat er een verschrikkelijke marteling op hen wacht, en dat Hij hen zal vervangen door anderen die echte gelovigen zijn.
Het dreigement hen te laten vervangen komt op vele plaatsen in de Qoraan voor, hetgeen duidelijk aangeeft dat ze meer dan eens onwillig waren om te vechten in de djihad. Allah de Allerhoogste zegt:
“En als jullie terugkeren, zal Hij in jullie plaats een ander volk zetten, dat niet zoals jullie zal zijn.” (Heilige Qoraan 47:38)
De Almachtige zegt ook:
“O jullie die geloven! Wie van jullie zich afwendt van zijn religie, dan zal Allah een ander volk brengen, Hij zal van hen houden en zij zullen van Hem houden, toegenegen tot de gelovigen, en zich verheffend tegen de ongelovigen, zij zullen hard streven op Allah’s weg en zullen de kritiek van geen enkele criticus vrezen. Dit is Allah’s genade, die Hij schenkt aan wie Hij wil, en Allah is Overvloedig Gevend en Wetend.” (Heilige Qoraan 5:54)
Als we de Qoraanverzen willen onderzoeken die deze zaak belichten, en willen praten over de classificatie van de metgezellen zoals de sji’ieten bepleiten, dan zouden we daar een apart boek voor nodig hebben. De Heilige Qoraan verwoordde dat alles op de meest directe en welbespraakte manier:
“Laat er uit jullie een natie opstaan, die uitnodigt tot alles wat goed is, aanmoedigt wat behoorlijk is en verbiedt wat verkeerd is, en dit zullen degenen zijn die zullen slagen. En wordt niet zoals degenen die verdeeld werden en van mening verschilden, nadat de duidelijke tekenen tot hen gekomen waren. En dit zijn degenen die een ontzaglijke bestraffing zullen krijgen.
Op een dag zullen sommige gezichten verlicht worden en sommige gezichten zullen pikdonker worden. Tegen degenen wiens gezichten donker zullen zijn (zal gezegd worden) “Heb je het geloof verworpen na het te hebben geaccepteerd? Proef dan de bestraffing voor het verwerpen van het geloof.” Maar degenen wiens gezichten verlicht zullen zijn, zij zullen in de barmhartigheid van Allah zijn, voor eeuwig vertoevend daarin.” (Heilige Qoraan 3:104-107)
Deze Qoraanverzen, zoals iedere intelligente geleerde weet, richten zich tot de metgezellen en waarschuwen hen voor onderlinge verdeeldheid en meningsverschillen nadat hen het Rechte Pad al was getoond. De verzen vertellen hen ook dat hen een vreselijke bestraffing wacht, en dat ze in twee groepen worden verdeeld. Van de eerste groep zal iedereen bij de wederopstanding op de Dag des Oordeels een blij gezicht hebben, en dit zijn de dankbaren die de genade van Allah verdienen. Van de tweede groep zal iedereen bij de wederopstandig op de Dag des Oordeels een somber gezicht hebben, en dit zijn de afvalligen, aan wie Allah de Almachtige, een vreselijke bestraffing belooft.
Het is welbekend dat de metgezellen verdeeld werden na de dood van de Boodschapper van Allah. Ze waren het zo vreselijk met elkaar oneens, dat ze bloedige oorlogen met elkaar uitvochten. Dit leidde tot hun terugval en de achteruitgang van de moslims, die zo een gemakkelijk doel werden voor hun vijanden. De hierboven genoemde Qoraanverzen kunnen op geen andere manier dan hoe ze begrepen worden door de mensen, geïnterpreteerd worden.
Allah de Allerhoogste zei:
“Is de tijd nog niet gekomen voor degenen die geloven, dat hun harten zich verootmoedigen voor de vermaning van Allah en wat neer is gekomen van de Waarheid, en dat zij niet worden als zij, aan wie het Boek voor hen gegeven was, maar de tijd duurde te lang voor hen, daarom werden hun harten hard en velen van hen werden overtreders.” (Heilige Qoraan 57:16)
In al-Doerr al-Manthoer door Jalal al-Din al-Soeyoeti, zegt de auteur: “Toen de metgezellen van Allah’s Boodschapper (s.a.w) naar Medina kwamen en een hogere levensstandaard begonnen te genieten nadat ze vele moeilijkheden hadden doorstaan, leken ze materialistisch te worden. Daarom werden ze bestraft en werd het vers “Is de tijd nog niet gekomen voor degenen die geloven…” geopenbaard.
Een andere versie van het verhaal, van de Profeet (s.a.w.) afkomstig, was dat Allah, de Allerhoogste, zeventien jaar na de eerste openbaring van de Qoraan enige onwil aantrof in de Moehadjirien, en daarom openbaarde Hij het vers: “Is de tijd nog niet gekomen voor degenen die geloven…”
Als die metgezellen – die de beste mensen zijn volgens de soennieten – zich niet nederig voelden voor de naam van Allah of Zijn openbaring gedurende zeventien jaar, waarbij Allah merkte dat ze materialistisch werden, waarvoor Hij hen berispte en hen waarschuwde voor hun verharde harten die hen aanzette tot corruptie; dan kunnen we het volk van de Qoraisj niets kwalijk nemen, die pas de islam aanvaardde in het zevende hidjra-jaar na de verovering van Mekka.
Dit zijn een paar voorbeelden die ik heb uitgekozen uit het Glorieuze Boek van Allah, die ons duidelijke bewijzen geven dat niet alle metgezellen rechtgeleid waren, zoals de soennieten ons doen geloven.
Als we de hadiths van de Profeet (s.a.w.) bestuderen, dan vinden we veel meer voorbeelden, maar om het kort te houden zal ik slechts een paar voorbeelden aanhalen, en de geïnteresseerde lezer mag zijn eigen kennis verder uitbreiden, als hij dit nodig acht.
De Boodschapper van Allah (s.a.w.) zei: “…Terwijl ik stond kwam er een groep mensen die ik herkende, en een man stond tussen de groep en mij in, en zei toen: “Laten we gaan.” Ik zei: “Waarheen?” Hij zei: “Naar de hel, bij Allah!” Ik vroeg: “Wat hebben ze gedaan?” Hij antwoordde: “Zij wendden zich af nadat jij heengegaan was, en ik verwacht dat er maar een paar de verlossing zullen bereiken.” [15]
De Boodschapper van Allah (s.a.w.) zei ook: Ik zal voor jullie bij de drinkplaats aankomen, en wie mij voorbijkomt zal drinken, en wie ervan drinkt zal nooit dorstig zijn. Er zullen mensen bij mij komen die ik ken en zij kennen mij, maar we zullen gescheiden worden. Dan zal ik zeggen: “Mijn metgezellen.” Er zal een antwoord komen: “Jij weet niet wat ze deden nadat jij heenging.” Dan zal ik zeggen: “Weg met degenen die na mij veranderden.”
Als we dieper kijken naar de diverse hadiths waarnaar verwezen wordt door de soennieten in hun eigen boeken, dan twijfelen we er niet aan dat de meeste metgezellen veranderden of zelfs afvalligen werden na de dood van Boodschapper van Allah, behalve een paar die als een minderheid beschouwd werden. De bovengenoemde hadith kunnen niet van toepassing zijn op de derde groep metgezellen, want dat waren de hypocrieten, en de tekst zegt: “Ik zal zeggen: “Mijn metgezellen.” Deze hadith bevestigen en verklaren de Qoraanverzen die we eerder genoemd hebben, die praten over hun terugtrekking en hun afvalligheid en de verschrikkelijke straf die hen te wachten staat.
De Boodschapper van Allah (s.a.w.) zei: “Ik leid jullie en ben jullie getuige, en bij Allah, ik kijk nu naar mijn plaats. Aan mij zijn de sleutels tot de schatten der aarde gegeven, en bij Allah, ik ben niet bang dat jullie na mij polytheïst zullen worden, maar ik ben bang dat jullie er met elkaar om zullen wedijveren.” [16]
De Boodschapper van Allah (s.a.w.) had gelijk. Zij wedijverden om deze wereld, zodanig, dat zij elkaar bevochten, en elke partij beschuldigde de ander van godslastering. Sommige metgezellen waren erg belust op de verzameling van goud en zilver, en historici als al-Masoedi in “Moeroej al-Dhahab” en al-Tabari en anderen verklaarden dat de rijkdom van al-Zoebair alleen vijftig duizend dinar telde, en duizend paarden en duizend slaven en vele stukken grond in Basra, Koefa, Egypte en vele andere plaatsen. [17] De landbouwproducten uit Irak alleen brachten Talhah al elke dag duizend dinar op, en misschien meer dan dat.
Abdoel Rahman ibn Auf had honderd paarden, duizend kamelen, en tienduizend schapen. Na zijn dood kwam een kwart van zijn bezit, dat verdeeld werd onder zijn vrouwen, neer op vierentachtig duizend dinar. [18]
Oethmaan ibn Affan liet op de dag van zijn dood honderdvijftigduizend dinar na, los van een enorm bezit aan vee en landerijen. Zaid ibn Thabit liet een hoeveelheid goud en zilver na, dat gebroken moest worden door hamers! Daarnaast nog geld en stukken landbouwgrond, hetgeen neerkwam op honderdduizend dinar.[19]
Dit waren slechts een paar historische voorbeelden, we willen op dit moment het belang hiervan niet diepgaand analyseren, maar hebben ze alleen genoemd als een bewijs en een ondersteuning van de hadith, dat deze metgezellen meer belang hechtten aan het huidige leven.
Aboe Zaait al Khoedari zei: “Op de eerste dagen van de Ied ul-Fitr (het feest na de vastenmaand Ramadan) en de Ied al-Adha (het offerfeest) was het eerste wat Allah’s Boodschapper altijd deed, het verrichten van zijn gebeden in de moskee. Daarna ging hij naar de mensen toe die in rijen voor hem zaten, en begon hij advies of instructies te geven of openstaande kwesties af te handelen. Na dit alles vertrok hij.” Aboe Saied vervolgde: “De situatie bleef een hele tijd zo tot ik op een dag, ofwel Fitr ofwel Adha, met Marwan ging, die de gouverneur was van Medina. Toen we bij de moskee aankwamen, die een nieuwe preekstoel had gebouwd door Kathir ibn al-Salt, stak Marwan direct door naar de preekstoel (voor het gebed), en daarom trok ik hem aan zijn kleren, maar hij duwde me weg en beklom de preekstoel. Hij sprak de mensen toe voor hij bad, daarom zei ik tegen hem: “Bij Allah, je hebt het veranderd.” Hij antwoordde: “O! Aboe Saied, wat jij weet is weg.” Ik zei: “Bij Allah, wat ik weet, is beter dan wat ik niet weet.” Marwan zei toen: “De mensen wilden niet meer blijven zitten na het gebed, daarom heb ik mijn preek voor het gebed gedaan.” [20]
Ik zocht naar de beweegredenen van deze metgezellen om de soenna van Allah’s Boodschapper (s.a.w.) te veranderen. Zo kwam ik erachter dat de Oemmaijaden (en de meesten van hen waren metgezellen van de Profeet (s.a.w.)) en met name Mouawijah ibn Abi Soefian (de schrijver van de openbaring zoals hij werd genoemd) de mensen vanaf de preekstoelen van de moskeeën dwongen om zich tegen Ali ibn Abi Talib uit te laten en hem te vervloeken. De meeste geschiedkundigen hebben dit beschreven in hun boeken.
Moeslim in zijn Sahih, schreef in een hoofdstuk, getiteld “De deugden van Ali ibn Abi Talib”, het volgende: “Mouawijah beval zijn gouverneurs overal om de vervloeking (van Ali ibn Abi Talib) als gewoonte te nemen, en alle sprekers moesten Ali vervloeken in hun toespraken. Toen sommige metgezellen zich heftig verweerden tegen zo’n wet, beval Mouawijah hen te doden en te verbranden. Onder de beroemde metgezellen die werden gedood op bevel van Mouawijah waren Hizjr ibn Adi al-Kindi en zijn volgelingen, omdat zij protesteerden en weigerden Ali te vervloeken, en sommigen van hen werden levend verbrand.
Aboe al-Aala al Mawdoedi schreef in zijn boek ‘Khalifaat en Koningschap’: “Aboe al-Hassan al-Basri zei: “Mouawijah had vier kenmerken, en als hij er alleen één van had gehad, dan zou dat als een grote zonde beschouwd worden:
Sommige goede metgezellen verlieten na het gebed stilletjes de moskeeën, om niet te hoeven luisteren naar de toespraken die altijd eindigden met de vervloeking van Ali. Daarom veranderden de Oemaijaden de soenna van de Boodschapper van Allah. Ze zetten de toespraak voor het gebed, zodat de mensen er tegen wil en dank naar moesten luisteren.
Wat voor een soort metgezellen waren dit?! Ze schrokken er niet voor terug om de soenna van de Boodschapper van Allah te veranderen, of zelfs de wetten van Allah! En dit alles alleen om hun slechte en lage doelen te behalen en hun sinistere verlangens te stillen. Ze vervloekten een man, die Allah rein en zuiver had gehouden, en Hij verplichtte de mensen om voor hem te bidden op dezelfde manier waarop ze voor Zijn Boodschapper baden. Ook verplichtte Allah en Zijn Boodschapper de mensen om van hem te houden en de Profeet (s.a.w.) zei: “Houden van Ali is geloven, en hem haten is hypocrisie.” [22]
Maar deze metgezellen veranderden de regels en zeiden eigenlijk: “Wij hebben gehoord, maar we gehoorzamen niet.” En in plaats van hem te houden, voor hem te bidden en hem te gehoorzamen, vervloekten ze hem zestig jaar, zoals beschreven in de geschiedenisboeken.
Zoals de metgezellen van Moesa zich tegen Haroen keerden en probeerden hem te vermoorden, zo vermoordden bepaalde metgezellen van Mohammed zijn Haroen en vervolgden zijn zoons en volgelingen overal. Ze verwijderden hun namen van de Diwam (rekenboeken van de schatkist) en verboden dat er iemand naar hen vernoemd werd. Alsof dat nog niet genoeg was, vervloekten ze hem en dwongen de oprechte gelovigen dit ook te doen, zonder rechtvaardigheid en onder dwang.
Bij Allah! Ik sta stomverbaasd en perplex als ik in onze Sihah’s lees hoezeer de Boodschapper van Allah van zijn “broeder” en neef Ali hield. Hij zei zelfs: “Jij bent voor mij, wat Haroen was voor Moesa, maar er zal geen Profeet meer na mij komen.” [23]
Hij zei ook de volgende dingen over Ali:
Als we alle deugden bestuderen die de Profeet (s.a.w.) aan Ali toeschreef, die genoemd en erkend worden door onze geleerden in hun boeken, dan zouden we een heel boek moeten schrijven.
Waarom dan negeerden bepaalde metgezellen al deze uitspraken, bespotten ze Ali, spanden ze tegen hem samen, en vervloekten ze hem vanaf de preekstoelen in de moskeeën, vochten ze tegen hem en hebben ze hem tenslotte vermoord?
Ik probeerde tevergeefs een reden te vinden voor het gedrag van deze mensen, maar ik vond niets, behalve de liefde voor dit leven en de wedijver erom, naast de neiging om zich af te keren en zich op hun hielen om te draaien. Ik heb ook geprobeerd om de verantwoordelijkheid toe te schrijven aan een groepje slechte metgezellen en wat hypocrieten, maar jammer genoeg waren dat er maar een paar onder de vele beroemde en belangrijke figuren. De eerste die Ali’s huis dreigde af te branden – met haar inwoners erin – was Omar bin al Khattab, en de eerste die tegen hem vocht waren Talhah, al-Zoebair, Aïsja bint Abi Bakr (Oemm al Moeminien), Mouawijah ibn Abi Soefian, Amr ibn al-Aas en vele anderen.
Ik sta stomverbaasd, en mijn verbazing zal nooit overgaan - elke verantwoordelijke vrije denker zal het met me eens zijn - over de soennietische geleerden die het eens kunnen zijn over de rechtschapenheid van alle metgezellen en de zegeningen van Allah voor hen vragen, en voor hen allen bidden, alhoewel er een paar zijn die zeggen: “Vervloek Yazid, en niemand anders.” Maar waar is Yazid in al deze tragedies, waar geen religie of logica in valt te ontdekken? Ik vraag de soennietische mensen, als ze werkelijk de soenna van de Profeet (s.a.w.) volgen, zichzelf af te vragen, hoe ze iemand rechtschapen kunnen vinden, terwijl de wetten van de Heilige Qoraan en de Profetische hadiths hem beschouwen als corrupt, afvallig en ongelovig. De Boodschapper van Allah (s.a.w.) zei: “Hij die Ali beledigt, beledigt mij. Hij die mij beledigt, beledigt Allah. En hij die Allah beledigt, hem zal Allah in de hel werpen.” [29] Als dat de belediging is voor degenen die Ali beledigen, dan vraagt men zich af wat de straf is voor degenen die tegen hem vochten en hem tenslotte vermoordden! Wat is de mening van onze geleerden over al deze kwesties, of zijn hun harten stevig gesloten? Zeg, O God, bescherm ons tegen de stemmen van de duivel.
Anas ibn Malik zei: “Ik kende tijdens het leven van de Profeet (s.a.w.) niets beter dan het gebed.” Hij zei: “Ben je niet kwijt wat je erin kwijt bent?” Al-Zoehri zei: Ik ging naar Anas ibn Malik in Damascus en trof hem huilend aan. Ik vroeg hem: “Wat maakt je aan het huilen?” Hij antwoordde: “Ik wist niets behalve deze gebeden en ze zijn verloren.” [30]
Ik wil graag duidelijk maken dat het niet de volgelingen waren die na alle intriges en burgeroorlogen veranderingen aanbrachten, maar het was daarentegen khalief Oethmaan die als de soenna van de Profeet (s.a.w.) aangaande de gebeden veranderde.
Ook was Oem al-Moeminien Aïsja betrokken bij deze veranderingen. Beiden verklaarden in hun boeken dat de Boodschapper van Allah (s.a.w.) twee gebeden verrichtte in Mina, en Aboe Bakr na hem, vervolgens Omar en Oethmaan, die er later vier verrichtte. [31]
Moeslim verklaarde ook in zijn boek dat al-Zoehri vroeg: “Oerwah, waarom voltooide Aïsja haar gebeden tijdens de reis?” Hij antwoordde: “Ze improviseerde op dezelfde manier als Oethmaan deed.” [32]
Omar improviseerde en interpreteerde de duidelijke Profetische hadiths en zelfs de Heilige Qoraan. Zoals hij altijd zei: “Twee genoegens waren toegestaan tijdens het leven van de Boodschapper van Allah (s.a.w.), maar nu ontzeg ik ze en straf ik de mensen die ze toepassen; ik vertel degene die in staat van rituele onreinheid is, of geen water kan vinden, dat hij niet mag bidden.”
Dat was in tegenstrijd met de woorden van Allah – de Verhevene – in Soera al-Ma-idah: “Als jullie geen water kunnen vinden, gebruik dan schone aarde.”
Al-Boekhari tekende in zijn boek op, in een hoofdstuk dat over rituele onreinheid gaat: “Ik hoorde Shaqiq ibn Salamah zeggen: “Ik was met Abdoellah en Aboe Moesa, en Aboe Moesa vroeg: “Wat zeg je over iemand die wil bidden maar onrein is en geen water kan vinden?” Abdoellah antwoordde: “Hij moet niet bidden tot hij water vindt.” Aboe Moesa vroeg toen: “Wat denk je dan over wat de Profeet tegen Ammar (over de kwestie van onreinheid) zei, toen Ammar hem ernaar vroeg?” Abdoellah zei: “Daarom was Omar (er) niet tevreden (mee).” Aboe Moesa zei: “Vergeet wat Ammar zei, maar wat zeg je over het Qoraanvers?” Abdoellah wist niet wat hij moest zeggen, maar hij rechtvaardigde zijn standpunt door te zeggen: “Als we hen dat toestaan, dan zullen ze telkens als het water koud wordt zichzelf niet wassen, maar in plaats daarvan aarde gebruiken.” Ik zei tegen Shaqiq: “Abdoellah wordt hier zeker om gehaat.” Hij zei: “Ja.” [33]
Anas ibn Malik zei dat de Boodschapper van Allah (s.a.w.) zei tegen de Ansar: “Jullie zullen na mij grote zelfzuchtigheid opmerken, maar wees geduldig tot jullie Allah en Zijn Boodschapper ontmoeten bij de drinkplaats. Anas zei: “We waren niet geduldig.” [34]
Al-Ala-ibn al Moessaiab hoorde zijn vader zeggen: “Ik ontmoette al-Bara ibn Azib – moge Allah hen beiden zegenen – en zei tegen hem: “Gezegend zijn jullie, jullie vergezelden de Profeet (s.a.w.) en jullie betuigden hem trouw onder de boom.” Hij zei: “Mijn zoon, jij weet niet wat wij na hem gedaan hebben.” [35]
Deze vroege metgezel, die trouw zwoer aan de Profeet onder de boom, en die de zegening van Allah ontving, want Allah wist wat er in hun harten was, getuigt hier tegen zichzelf en zijn metgezellen, dat ze zich niet vasthielden aan de soenna. Deze getuigenis bevestigt wat de Profeet (s.a.w.) zei, toen hij voorspelde dat zijn metgezellen zouden breken met zijn soenna en terug zouden keren op hun hielen.
Hoe kan een verstandig mens, na al deze bewijzen, dan nog geloven in de oprechtheid van alle metgezellen zonder enig onderscheid, zoals de soennieten doen? Hij die dat doet druist beslist tegen de wet van logica en geleerdheid in, en dan zal er voor de onderzoeker in zijn zoektocht naar de waarheid geen intellectueel criterium zijn om te gebruiken.
In een hoofdstuk getiteld “De deugden van Omar ibn al-Khattab” schreef al-Boekhari in zijn boek: “Toen Omar neergestoken werd voelde hij een hevige pijn. Ibn Abbas wilde hem troosten en zei daarom tegen hem: “O Leider van de Gelovigen, jij vergezelde de Boodschapper van Allah en je was een goede metgezel voor hem, en toen hij je verliet was hij erg ingenomen met je. Toen vergezelde je Aboe Bakr en je was een goede metgezel voor hem, en als jij hen verlaat, dan zouden zij zich jou goed herinneren.” Hij zei: “Wat betreft het gezelschap van de Boodschapper van Allah, dat is een gift die Allah, de Verhevene, mij heeft geschonken. Wat betreft het gezelschap van Aboe Bakr en zijn tevredenheid over mij, dat is een gift die Allah, de Verhevene, mij heeft verleend. Maar de reden dat je me in pijn ziet is vanwege jullie en je metgezellen. Bij Allah, als ik alle goud van de wereld had dan zou ik het gebruiken om mezelf vrij te kopen van de straf van Allah – Glorie en Majesteit behoren Hem toe – voor ik Hem zou zien.” [36]
Van hem werd ook vastgelegd dat hij het volgende gezegd zou hebben: “Ik wou dat ik een van de schapen van mijn familie was. Ze zouden me vetgemest hebben. Als ze bezoek zouden krijgen van hun vrienden, dan zouden ze me geslacht hebben en een deel van me geroosterd, en van het andere deel zouden ze qadid (gedroogd vlees in repen gesneden) hebben gemaakt, en dan zouden ze me gegeten hebben, en tenslotte zouden ze mij uitgescheiden hebben met hun ontlasting ... Ik wou dat ik dit alles wat, in plaats van een mens.” [37]
Aboe Bakr had schijnbaar iets vergelijkbaars gezegd als wat hierboven staat. Hij keek naar een vogel in een boom en zei toen: “Goedzo vogel… Jij eet van de vruchten, je zit in bomen en je bent niet verantwoordelijk voor iemand en niemand kan jou straffen. Ik wou dat ik een boom langs de weg was, en dat een kameel die voorbijkwam me op zou eten, en me uit zou scheiden met zijn ontlasting ... ik wou dat ik dat alles was in plaats van een mens.” [38]
Hij zei ook: “Ik wou dat mijn moeder mij niet op de wereld had gezet”... “ik wou dat ik een strootje in de modder was.” [39] Dit zijn een paar uitspraken die ik alleen als voorbeeld heb gebruikt en niet om een specifieke reden.
En dit is het Boek van Allah dat het goede nieuws geeft aan de gelovigen van Allah, die in Hem geloven:
“Voorzeker de dienaren van Allah – zij zullen geen angst hebben, noch treuren. Degenen die geloven en (Allah) vrezen. Zij zullen het goede nieuws hebben in dit wereldse leven en in het Hiernamaals, er is geen verandering in de woorden van Allah, dat is het grootste succes.” (Heilige Qoraan 10: 62-64)
Allah zegt ook:
“(Wat betreft) degenen die zeggen: “Onze Heer is Allah, en doorgaan op de rechte weg, de engelen dalen op hen neer, zeggende: “Vrees niet en wees niet bedroefd, en ontvang het goede nieuws van de tuin die jullie werd beloofd. Wij zijn jullie beschermers in dit wereldse leven en in het hiernamaals, en jullie zullen daarin krijgen wat jullie zielen wensen en jullie zullen daarin krijgen waarom je vraagt. Een onthaal door de Vergevende, de Barmhartige.” (Heilige Qoraan, 41:30-32)
Hoe konden de twee sjeikhs Aboe Bakr en Omar wensen dat ze niet behoorden tot het menselijke ras, dat Allah eerde en boven Zijn hele schepping plaatste? Zelfs de gewone gelovige, die op het rechte pad blijft tijdens zijn hele leven, ontvangt engelen die over zijn plaats in de hemel spreken, en dat hij de straf van Allah niet hoeft te vrezen, of verdrietig hoeft te zijn over wat hij achterlaat in dit leven. En hij ontvangt dit goede nieuws terwijl hij nog in leven is, voordat hij het hiernamaals heeft bereikt. Hoe is het dan mogelijk dat de grote metgezellen, die de beste van de schepping waren na de Boodschapper van Allah (zoals ons werd geleerd) wensten dat ze een uitwerpsel of een haar of een strootje waren, als de engelen hen het goede nieuws hadden gebracht dat ze naar de hemel zouden gaan? Zij zouden niet hebben kunnen wensen dat zij al het goud van de aarde als losprijs zouden willen geven, om zichzelf te redden van de straf van Allah voor hem te ontmoeten. Allah, de Allerhoogste, zei:
“En als elke ziel die onrechtvaardig was, alles zou hebben wat er in de aarde was om als losprijs aan te bieden en ze zullen duidelijk spijt krijgen als ze de bestraffing zien en de zaak beslist wordt tussen hen met rechtvaardigheid en zij zullen niet onrechtvaardig behandeld worden.” (Heilige Qoraan 10:54)
Allah zei ook:
“En als degenen die onrechtvaardig zijn alles hadden wat er in de aarde is en het gelijke daarvan, dan zouden ze het zeker als losprijs aanbieden (om gered te zijn) van het kwaad van de bestraffing op de dag van de wederopstanding; en waar ze nooit aan gedacht hadden zal hen duidelijk worden van Allah. En het kwade (consequentie)van wat ze wrochten zal hen duidelijk worden voor hen, en juist dat ding waarmee ze spotten zal hen overweldigen (Heilige Qoraan 39:47-48)
Ik wenste oprecht dat deze Qoraanverzen niet betrokken konden worden op grote metgezellen als Aboe Bakr al-Siddiq en Omar al-Faroeq... Ik pauzeerde vaak als ik deze passages las, om na te denken over een aantal interessante aspecten van hun relatie met de Boodschapper (s.a.w.), en over hoe die relatie vaak onder druk stond. Ze volgden zijn bevelen niet op en voerden zijn wensen niet uit, zelfs in de laatste momenten van zijn gezegende en eerbare leven, wat hem zo boos maakte dat hij hen allen beval om zijn huis uit te gaan en hem te verlaten. Ik herinner me ook de opeenvolging van gebeurtenissen die plaatsvond na de dood van Allah’s Boodschapper, en de pijn en het gebrek aan erkenning dat zijn dochter al-Zahra trof. De Boodschapper van Allah (s.a.w.) zei: “Fatima is een deel van mij, wie haar boos maakt, maakt mij boos.” [40]
Fatima zei tegen Aboe Bakr en Omar: “Ik vraag jullie in de naam van Allah,de Verhevene, heb je de Boodschapper van Allah (s.a.w.) niet horen zeggen: “De tevredenheid van Fatima is mijn tevredenheid, en de boosheid van Fatima is mijn boosheid, wie van mijn dochter Fatima houdt, houdt van mij en wie haar boos maakt, maakt mij boos”?” Ze zeiden: “Ja, we hebben de Boodschapper van Allah (s.a.w.) dat horen zeggen.” Toen zei ze: “Daarom getuig ik bij Allah en de engelen, dat jullie mij boos gemaakt hebben en dat ik niet tevreden over jullie ben en als ik de Profeet ontmoet, zal ik mij bij hem beklagen over jullie.” [41]
Laat ons deze tragische geschiedenis even rusten, maar Ibn Qoetaybah, die als een van de grote soennietische geleerden wordt beschouwd en een expert was in diverse studierichtingen (hadiths; linguistiek; grammatica en geschiedenis) en die vele tafsir-boeken schreef (uitleg van de Qoraan), zou best wel eens bekeerd tot de sji’a kunnen zijn, zoals iemand die ik ken eens beweerde, toen ik hem Ibn Qoetaybah’s boek “Geschiedenis van de khaliefen” liet zien.
Dit is het soort propaganda dat sommigen van onze geleerden gebruiken, als ze merken dat ze de discussie aan het verliezen zijn. Dan zou al-Tabari ook een sji’iet zijn, en al-Nasa’i die een boek schreef over de verschillende kanten van imam Ali, zou een sji’iet zijn, en Taha Hoessein, een moderne geleerde die “Al-Fitnah al-Koebra” schreef en andere feiten, zou dan ook een sji’iet zijn!
In werkelijkheid waren dit allemaal geen sji’ieten. Als men over de sji’ieten spreekt, dan worden er allerlei oneerbare dingen over hen gezegd, en wordt de eerlijkheid van metgezellen met alle macht verdedigd. Maar een feit is, dat wanneer iemand de deugden van Ali ibn Abi Talib benoemt, en toegeeft dat de beroemde metgezellen fouten hebben begaan, dan zeggen we dat hij een sji’iet is geworden. En als je in hun gezicht zegt, wanneer je de Profeet noemt: “Moge Allah hem en zijn naaste familie zegenen”, of zegt: “Ali, moge Allah’s vrede en zegeningen met hem zijn”, dan wordt je gebrandmerkt als een sji’iet.
In dit kader vroeg ik op een dag tijdens een discussie met een van onze geleerden: “Wat denkt u van al-Boekhari?” Hij zei: “Hij is een van de leidende autoriteiten in hadiths en alle geleerden zijn het erover eens dat zijn boek het meest correct is, na het Boek van Allah. Ik zei tegen hem: “Hij is een sji’iet.” Hij lachte en zei: “God verhoedde dat imam al-Boekhari een sji’iet zou zijn.” Ik antwoordde: “Zei u niet dat iedereen die zegt “Ali, moge Allah’s vrede met hem zijn” een sji’iet is? Hij antwoordde: “Ja.” Toen liet ik hem en degenen die erbij waren het boek van Al-Boekhari zien, en op vele plaatsen waar Ali’s naam verschijnt, zet hij “Moge Allah’s vrede met hem zijn” erachter, net als achter de namen van Fatima en al-Hoessein. De man wist niet wat hij moest zeggen. [42] .
Laat ons terugkeren naar dat incident dat door Ibn Qoetaybah was vermeld, waarin Fatima naar men zegt boos was geworden op Aboe Bakr en Omar. Als ik aan de authenticiteit van dat verhaal twijfel, dan moet ik ook aan de authenticiteit van Boekhari’s boek twijfelen, dat we als het meest correcte boek beschouwen na het Boek van Allah. Maar als we ervan overtuigd zijn dat dit boek correct is, dan hebben de sji’ieten het recht om het te gebruiken in hun protest tegen ons en mogen ze ons dwingen ons aan onze overtuiging te houden, wat niet meer dan eerlijk is voor verstandige mensen.
In zijn boek schrijft Boekhari in een hoofdstuk, getiteld “De deugden van de familieleden van de Boodschapper van Allah”, het volgende: “De Boodschapper van Allah (s.a.w.) zei: “Fatima is een deel van mij, en wie haar boos maakt, maakt mij boos.” In een hoofdstuk over de Khaibar aanval schreef hij: “Volgens Aïsja, stuurde Fatima, de dochter van de Profeet – moge Allah’s vrede met haar zijn – een boodschap naar Aboe Bakr, waarin ze vroeg naar haar deel van de erfenis van Allah’s Boodschapper, maar hij weigerde Fatima er iets van te betalen. Fatima werd zo boos op Aboe Bakr, dat ze hem verliet en nooit meer met hem sprak tot aan haar dood.” [43]
Boekhari haalde het kort aan en Ibn Qoetaybah sprak er wat gedetaileerder over, maar de conclusie is eenduidig: de Boodschapper van Allah is boos als Fatima boos is, en hij is tevreden als Fatima tevreden is, en ze stierf terwijl ze nog steeds boos was op Aboe Bakr en Omar.
Als Boekhari zegt: “Ze stierf terwijl ze nog steeds boos was op Aboe Bakr en ze sprak niet met hem voor ze stierf”, dan is de conclusie heel duidelijk. Als Fatima “de leidende dame onder alle vrouwen” zoals Boekhari verklaarde in de sectie al-Isti’dhanm, en als Fatima de enige dame in het land is, die Allah zuiver en rein hield, dan kon haar boosheid niet anders dan gerechtvaardigd zijn, en daarom werden Allah en Zijn Boodschapper boos vanwege haar boosheid. Daarom zei Aboe Bakr: “Moge Allah, de Verhevene, mij redden van Zijn boosheid en Fatima’s boosheid.” Hij huilde diepbedroefd toen zij zei: “Bij Allah, ik zal je vervloeken in elk gebed dat ik doe.” Hij kwam huilend naar buiten en zei: “Ik heb jou gelofte van trouw niet nodig en ontsla me van mijn plichten.” [44].
Veel van onze historici en geleerden geven toe dat Fatima (moge Allah’s vrede met haar zijn) Aboe Bakr meer dan eens aansprak over bepaalde zaken, zoals bijvoorbeeld de donaties, de erfenis, en het deel van de familieleden, maar haar verzoeken werden afgewezen en ze stierf terwijl ze boos was op hem. Maar onze geleerden schijnen over deze kwesties heen te willen gaan, niet bereid om er in detail over te praten om, zoals gewoonlijk, de integriteit van Aboe Bakr te kunnen beschermen. Een van de vreemdste dingen die ik over dit onderwerp heb gelezen was wat een van de schrijvers opmerkte nadat hij de kwestie enigszins gedetailleerd had beschreven: “God verhoede, dat Fatima iets zou opeisen wat haar niet rechtmatig toekwam, en God verhoede dat Aboe Bakr haar haar rechten zou ontkennen.”
De schrijver moet hebben gedacht dat hij door deze zwakke redenering het probleem kon oplossen en de onderzoekers kon overtuigen. Hij lijkt ongeveer het volgende te zeggen: God verhoede dat de Qoraan iets anders zou zeggen dan de waarheid, en God verhoede dat de kinderen van Israël het gouden kalf aanbidden. We zijn geplaagd met geleerden die dingen zeggen die niet te begrijpen zijn; die in het onderwerp zelf geloven en tegelijkertijd in de tegenstelling ervan. Het punt is dat Fatima iets opeiste en Aboe Bakr haar eis afwees, dus zij was ofwel een leugenaarster – God verhoede – of Aboe Bakr behandelde haar onrechtvaardig. Er bestaat geen derde oplossing voor de kwestie, zoals sommigen van onze geleerden schijnbaar wensen.
Misschien weigert iemand de logische gevolgtrekking te accepteren dat de leidende dame onder alle vrouwen een leugenaarster is, omdat haar vader, de Boodschapper van Allah, zei: “Fatima is een deel van mij, wie haar pijn doet, doet mij pijn.” Bij intuïtie begrijpt men dat iemand die liegt een dergelijke uitspraak van de Boodschapper van Allah (s.a.w.) niet verdient. Daarom is de hadith zelf een duidelijke aanwijzing van haar foutloosheid.
Het ‘zuiveringsvers’ uit de Heilige Qoraan is een andere aanwijzing van haar foutloosheid, en het werd ter ere van haar geopenbaard en ter ere van haar echtenoot en haar twee zoons, zoals Aïsja zelf heeft getuigd. [45]
Zodoende zit er voor verstandige mensen niets anders op dan te accepteren dat ze onrechtvaardig werd behandeld, en dat ze eenvoudig gebrandmerkt werd als een leugenaarster door iemand, die bereid was haar te verbranden tenzij de mensen uit haar huis kwamen om hun trouw aan hem te zweren. [46]
Vanwege dit alles, weigerde zij (moge Allah’s vrede met haar zijn ) Aboe Bakr en Omar de toegang toen zij haar toestemming vroegen. Zelfs toen Ali hen toestond om binnen te komen, keerde ze haar gezicht naar de muur en weigerde ze hen aan te kijken. [47] Bovendien vroeg ze voordat ze stierf of ze in het geheim begraven kon worden, ’s nachts, zodat niemand van hen bij haar begrafenis aanwezig kon zijn [48] en tot op de dag van vandaag is het graf van de dochter van de Profeet onbekend.
Ik zou graag willen weten waarom onze geleerden zwijgen over deze feiten, en onwillig zijn om zich erin te verdiepen, of ze zelfs te noemen. Ze geven ons de indruk dat de metgezellen engelen zijn, foutloos en vrij van zonden, en als je hen vraagt waarom de khalief van de moslims Oethman vermoord werd, dan zeggen ze: “Het waren de Egyptenaren, en dat waren geen gelovigen, die kwamen en hem vermoordden” en zo besluiten ze het onderwerp met twee woorden.
Toen ik de gelegenheid had om het onderzoek naar de geschiedenis te doen, kwam ik erachter dat de belangrijkste figuren achter de moord op Oethmaan de metgezellen zelf waren, en dat Aïsja hen leidde, en publiekelijk tot zijn dood opriep, zeggende: “Dood Na’thal (de oude gek), want hij is geen gelovige.” [49]
We weten ook dat Talhah, al-Zoebair, Mohammed ibn Abi Bakr en andere beroemde metgezellen hem in zijn huis belegerden, en hem afsneden van het drinken van water, om hem te dwingen at te treden. Voorts informeren de historici ons dat ze niet toestonden dat zijn lichaam begraven werd in een moslimbegraafplaats, en dat hij uiteindelijk begraven werd in “Hash Kawkab”, zonder het lichaam te wassen en zonder kleed.
O Allah, lof zij U, hoe konden ze tegen ons zeggen dat hij onrechtvaardig werd vermoord en dat degenen die hem vermoordden geen moslims waren? Dit is weer zo’n geval, vergelijkbaar met dat van Fatima en Aboe Bakr: Ofwel Oethman werd onrechtvaardig behandeld, en daarom mogen we van de metgezellen die hem vermoordden of die bijdroegen aan zijn moord, zeggen dat zij criminele moordenaars waren, omdat ze de khalief van de moslims onterecht doodden en stenen gooiden tijdens zijn begrafenis en hem vernederden toen hij leefde en vervolgens toen hij dood was – ofwel de metgezellen vermoordden hem omdat hij bepaalde daden deed die niet overeenstemden met de islam, zoals de historische bronnen ons vertellen.
Er is geen derde optie, tenzij we de historische feiten achterwege laten en het verwrongen beeld accepteren, dat Egyptenaars die geen moslims waren, Oethmaan vermoord hebben. In beide gevallen is er een definitieve verwerping van de algemene veronderstelling dat alle metgezellen zonder uitzondering goed en rechtvaardig waren. Want ofwel Oethmaan was onrechtvaardig ofwel zijn moordenaars waren onrechtvaardig – maar het waren allemaal metgezellen, en dus wordt onze veronderstelling ongeldig. Daarom blijft de enige mogelijkheid de stelling van de volgelingen van Ahl-al-Beit, namelijk dat sommigen van de metgezellen goed waren en anderen niet.
We zouden ook een paar vragen willen stellen over de Oorlog van de Kameel, die was aangewakkerd door Oem al-Moeminien Aïsja, die er een belangrijke rol in speelde. Hoe kon Oem al-Moeminien Aïsja haar huis verlaten, waarin Allah haar geboden had binnen te blijven, toen de Verhevene zei:
“En blijf in jullie huizen en toon niet jullie opschik, zoals in de dagen van onwetendheid.” (Heilige Qoraan 33:33)
We zouden ons ook kunnen afvragen, hoe Aïsja de oorlog durfde te verklaren tegen de khalief van de moslims, Ali ibn Abi Talib, die de meester was van alle moslims? Zoals gewoonlijk beantwoorden onze geleerden deze vraag enigszins simplistisch. Ze zeggen dat ze niet van imam Ali hield omdat hij de Boodschapper van Allah (s.a.w.) adviseerde van haar te scheiden na afloop van de gebeurtenis bij al-Ifk. Het lijkt erop dat deze mensen ons ervan proberen te overtuigen dat Ali’s advies aan de Profeet om van Aïsja te scheiden, als dat al waar was - voor haar reden genoeg was om de bevelen van Allah en haar echtgenoot, Allah’s Boodschapper, in de wind te slaan. Ze reed op een kameel waarop Allah’s Boodschapper haar verboden had te rijden en hij waarschuwde haar voor het blaffen van al-Hawabs honden [50]; ze reisde lange afstanden van Mekka naar Medina en dan naar Basrah; ze gaf toestemming om onschuldige mensen te vermoorden en begon een oorlog tegen de leider van de gelovigen en de metgezellen die hem trouw bleven, en ze veroorzaakte de dood van duizenden moslims, volgens de historici. [51] En dit alles deed ze, omdat ze niet van Ali hield, aangezien hij de Profeet geadviseerd had van haar te scheiden? Toch scheidde de Profeet niet van haar, dus vanwaar dan al die haat jegens imam Ali? De geschiedenis vermeldt bepaalde vijandige houdingen tegen Ali, die niet verklaard kunnen worden en dit zijn er een paar van.
Toen ze op de terugweg was van Mekka naar Medina hoorde Aïsja dat Oethmaan was vermoord, en daar was ze erg blij om. Maar toen ze hoorde dat de mensen trouw gezworen hadden aan Ali om hem op te volgen, werd ze erg boos en zei: “Ik hoop dat de hemel neerstort op de aarde voordat Ibn Abi Talib het khalifaat bereikt.” Toen zei ze: “Neem mij terug.” Zo begon ze de burgeroorlog tegen Ali, wiens naam ze nooit wilde noemen, zoals vele historici bevestigen...
Had Aïsja niet gehoord van de hadith van Allah’s Boodschapper (s.a.w.): ”Houden van Ali is geloven en hem haten is hypocrisie” [52] zelfs zodanig, dat sommige metgezellen nogal eens zeiden: “We herkenden de hypocrieten aan hun haat jegens Ali”? Had Aïsja de hadith van de Profeet niet gehoord: “Wie mij accepteert als zijn meester, dan is Ali zijn meester”? Ongetwijfeld had ze dit allemaal gehoord, maar het stond haar niet aan, en ze hield er niet van om zijn naam te noemen, en toen ze het nieuws van zijn dood hoorde knielde ze neer en dankte ze Allah.[53]
Laten we verder gaan want ik wil niet het leven van Oem al Moeminien beschrijven, maar ik heb geprobeerd te beschrijven hoeveel metgezellen zich niet hielden aan de principes van de islam en ongehoorzaam waren aan de bevelen van de Profeet (s.a.w.). Het volstaat om de volgende gebeurtenis te noemen, wat Aïsja overkwam tijdens de burgeroorlog, en waarover alle geschiedschrijvers het ongeveer eens zijn. Gezegd wordt dat toen Aïsja voorbij de wateren van al-Hawab kwam en ze de honden hoorde blaffen, zij zich de waarschuwing van haar man, Allah’s Boodschapper herinnerde - hoe hij had willen voorkomen dat zij de aanstichtster zou worden van de al-Jamal oorlog (de oorlog van de kameel). Ze huilde en ze zei toen: “Breng mij terug! Breng mij terug!” Maar Talhah en Zoebair haalden vijftig mannen en kochten hen om en lieten hen getuigen dat deze wateren niet de al-Hawabs wateren waren. Later vervolgde ze haar reis tot ze Basra bereikte. Vele historici geloven dat deze vijftig mannen de eerste valse getuigenis gaven in de geschiedenis van de islam.[54]
O Moslims! Jullie die een verlicht verstand hebben...help ons dit probleem op te lossen. Waren dit waarlijk de eerbare metgezellen, waarvan we altijd geleerd hebben te geloven in hun rechtschapenheid, dat zij de beste mensen zijn na de Boodschapper van Allah (s.a.w.)! Hoe konden zij een valse getuigenis geven als de Boodschapper van Allah dat als een van de grote zonden beschouwde, waarvan de bestraffing de hel is?
Dezelfde vraag komt weer tevoorschijn. Wie had er gelijk en wie had ongelijk? Ofwel Ali en zijn volgelingen zaten fout, ofwel Aïsja en haar volgelingen en Talhah en Zoebair en hun volgelingen zaten fout. Er is geen derde mogelijkheid. Maar ik twijfel er niet aan dat de eerlijke onderzoeker Ali’s kant kiest en Aïsja en haar volgelingen afwijst, die de burgeroorlog begonnen, waardoor de natie verwoest werd en zijn tragische sporen achterliet tot op de dag van vandaag.
Omwille van verdere verduidelijking, en omwille van mijn eigen geruststelling, vermeld ik hier wat Boekhari te zeggen had over de burgeroorlog in zijn boek. “Toen Talhah, Zoebair en Aïsja naar Basra reisden, stuurde Ali Ammar ibn Yasir en Hassan ibn Ali naar Koefa. Bij hun aankomst gingen ze naar de moskee en spraken de gemeenschap toe, en we hoorden Ammar zeggen: “Aïsja is naar Basra gegaan ... en bij Allah, zij is de vrouw van jullie Profeet in dit leven en het volgende, maar Allah de Verhevene wil jullie testen om te zien wie jullie gehoorzamen: Hem of haar.”” [55]
Ook schreef Boekhari een hoofdstuk in zijn boek dat handelde over wat er omging in de huizen van de vrouwen van de Profeet (s.a.w.). Op een keer hield de Profeet een toespraak, en hij wees naar het huis waar Aïsja woonde, en zei toen: “Daar zijn de problemen... daar zijn de problemen...daar zijn de problemen... daar komen de hoorns van de duivel naar buiten...” [56]
Boekhari schreef vele vreemde dingen in zijn boek over Aïsja en haar slechte manieren, zodanig zelfs, dat haar vader haar sloeg tot zij bloedde. Hij schreef ook over haar brutaliteit tegen de Profeet, tot Allah haar dreigde met een scheiding...en er waren vele andere verhalen maar daar is niet genoeg ruimte voor.
Na dit alles vraag ik me af, waarom Aïsja zoveel respect van de soennieten kreeg, was het omdat ze de vrouw was van de Profeet? Maar hij had zoveel vrouwen, en sommigen van hen waren beter dan Aïsja, zoals de Profeet zelf verklaarde. [57] Of was het misschien omdat ze Aboe Bakrs dochter was? Of was het omdat ze een belangrijke rol speelde in de ontkenning van de Profeets wilsbeschikking omtrent Ali? Want toen er tegen haar gezegd werd dat de Profeet Ali had aanbevolen, zei ze: “Wie heeft dat gezegd? Ik was met de Profeet (s.a.w.), en ondersteunde zijn hoofd met mijn borst, toen vroeg hij me de waskom te geven, en toen ik vooroverboog stierf hij, dus ik zie niet in waarom hij Ali aanbevolen heeft.[58] Of was het omdat zij een totale oorlog tegen hem vocht en na hem tegen zijn zoons, en ze onderschepte zelfs de begrafenis van Al-Hassan, de leider van de hemelse jeugd, en wist te voorkomen dat hij naast zijn grootvader Allah’s Boodschapper werd begraven, zeggende: “Laat niemand die ik niet mag, mijn huis binnenkomen.”
Ze vergat, of negeerde misschien de hadith van Allah’s Boodschapper over hem en zijn broer:
“Allah houdt van degenen die van hen houden, en Allah haat degenen die hen haten”; of de hadith: “Ik ben in oorlog met degenen die tegen jullie vechten, en ik ben in vrede met degenen die met jullie in vrede zijn.” En er zijn vele andere hadith in hun voordeel. Geen wonder, want ze waren hem zo dierbaar!
Ze hoorde nog veel meer hadiths die Ali prezen, maar ondanks de waarschuwingen van de Profeet, was ze vastbesloten om tegen Ali te vechten en zette ze de mensen tegen hem op en ontkende al zijn deugden. Daarom hielden de Oemmaijaden van haar en gaven haar een hoge positie en vulden hun boeken met haar deugden en maakten van haar de grote autoriteit voor de islamitische natie omdat ze de helft van het geloof had.
Wellicht wezen ze de andere helft van het geloof toe aan Aboe Hoerairah, die hen vertelde wat ze wilden horen, en daarom schonken ze hem diverse giften: ze gaven hem het gouverneurschap van al-Medina, ze gaven hem het al-Aqiq paleis en ze schonken hem de titel “Rawiat al-islam” de overdrager van de islam. Hij maakte het de Oemmaijaden gemakkelijk om een hele nieuwe religie te creëren die uit de Qoraan en de soenna van de Profeet nam wat ze leuk vonden en wat hun belangen en macht versterkte. Uiteraard bleef zo’n religie niet langer serieus en kwam vol tegenstrijdigheden en mythes te zitten, aangezien de meeste feiten verbrand waren en vervangen door leugens. Vervolgens dwongen ze de mensen om in deze leugens te geloven zodat de religie van Allah eerder een grap werd. En niemand vreesde Allah evenveel als hij Mouawijah vreesde. Als we onze geleerden vragen stellen over Mouawijah’s oorlog tegen Ali, die erkend werd door de moehadjirien en de Ansar, een oorlog die de islam verdeelde in soennieten en sji’ieten en tot op de dag van vandaag vele littekens heeft nagelaten, dan antwoorden ze eenvoudig: Ali en Mouawijah waren beiden goede metgezellen en beiden interpreteerden de islam op hun eigen manier. Niettemin had Ali gelijk, daarom verdient hij twee beloningen, maar Mouawijah had het verkeerd, en daarom verdient hij één beloning. Het is niet aan ons om voor of tegen hen te oordelen, Allah de Verhevene zei: “Dit is een volk dat is heengegaan, ze zullen krijgen wat ze verdienden en jullie zullen krijgen wat jullie verdienen, en jullie zullen niet ter verantwoording worden geroepen voor wat zij deden. (Heilige Qoraan 2:134)
Spijtig genoeg brengen we zulke zwakke antwoorden naar voren, die geen verstandige geest, noch een religie of zelfs een wet zou accepteren. O Allah, ik ben onschuldig aan onzinnige praat en afwijkende grillen. Ik vraag U om mij te beschermen tegen de aanraking van de duivel. Hoe kan een verstandige geest accepteren dat Mouawijah zijn best had gedaan om de islam te interpreteren, en hem één beloning geven voor zijn oorlog tegen de leider van alle moslims, en voor het vermoorden van duizenden onschuldige gelovigen, naast alle misdaden die hij beging? Hij staat er bij de historici om bekend, dat hij zijn vijanden doodde door hen vergiftigde honing te eten te geven en daarbij zei hij altijd: “Allah heeft soldaten gemaakt van honing.”
Hoe konden deze mensen hem beschouwen als iemand die zijn best deed om de islam te promoten en hem daarvoor een beloning geven, terwijl hij de leider was van de verkeerde partij? Er is een welbekende hadith van de Profeet (s.a.w.), en de meeste geleerde zijn het eens over haar authenticiteit, “Wee Ammar ...hij zal gedood worden door de verkeerde partij.” Ammar werd gedood door Mouawijah en zijn volgelingen.
Hoe konden ze hem beschouwen als een voorvechter van de islam terwijl hij Hidjr ibn Adi en zijn metgezellen doodde en hen begroef in Marj Adhra in de Syrische woestijn, omdat zij weigerden Ali ibn Abi Talib te vervloeken? Hoe konden ze hem als een rechtvaardige metgezel beschouwen als hij Al-Hassan vermoordde, de leider van de hemelse jeugd, door hem te vergiftigen?
Hoe konden ze hem correct vinden, nadat hij de natie dwong om hem als khalief te accepteren en vervolgens zijn corrupte zoon Yazid als zijn opvolger te accepteren, waarbij hij het sjoerah overlegsysteem verving door erfopvolging? [59]
Hoe konden ze hem beschouwen als iemand die zijn best deed om de islam te promoten en hem belonen, nadat hij de mensen dwong om Ali en Ahl-al-Beit te vervloeken, de familie van de uitverkoren Profeet, en hij de mensen die dat weigerden te doen, vermoordde, en hij van het vervloeken van Ali een soenna maakte? Er is geen macht of kracht behalve in Allah, de Verhevene, de Allergrootste.
Deze vraagt steekt telkens weer de kop op: Welke partij had gelijk, en welke partij had ongelijk? Ofwel Ali en zijn volgelingen hadden ongelijk, of Mouawijah en zijn volgelingen hadden ongelijk, en de Boodschapper van Allah (s.a.w.) heeft alles uitgelegd.
In beide gevallen is het uitgangspunt dat alle metgezellen rechtvaardig zouden zijn, ongegrond en niet te verenigen met de logica. Er zijn vele voorbeelden van al deze onderwerpen, en als ik ze in detail zou willen bestuderen en alle aspecten ervan zou willen bespreken, dan zou ik boekdelen nodig hebben. Maar ik wil het kort houden in deze studie, daarom heb ik er slechts een paar genoemd in deze studie. God zij geloofd zijn ze echter voldoende om de beweringen van mijn volk te weerleggen, die mijn verstand een tijdlang bevroren hebben, en mij ervan weerhielden om de hadiths en de historische gebeurtenissen met een analytische geest te bekijken, met behulp van het intellect en de wettelijke maatstaven, zoals de Heilige Qoraan en de Profetische hadiths ons geleerd hebben.
Daarom zal ik tegen mezelf strijden en mezelf bevrijden van het stof van het vooroordeel waarmee zij mij overspoeld hebben. Ik zal mezelf bevrijden van alle kettingen en ketens waaraan ik meer dan twintig jaar vastgebonden zat, en ik zal zeggen: “Ik wou dat mijn volk wist dat Allah mij vergeving heeft geschonken en mij onder de eerbaren heeft geplaatst. Ik wou dat mijn volk de wereld zou ontdekken waarvan ze niets afweet, maar die ze niettemin bestrijdt.”
Drie maanden lang was ik verbijsterd en in de war, zelfs als ik sliep. Mijn geest werd overweldigd door twijfels en angsten voor mezelf vanwege de metgezellen, wiens levens ik bestudeerde. Ik vond zoveel verbazingwekkende tegenstrijdigheden in hun gedrag, terwijl ik een opvoeding had gekregen die gebaseerd was op respect en verering van deze “ heiligen”. Wij leerden zelfs dat ze iedereen die kwaad over hen sprak of hen minachtte in hun afwezigheid, zouden kwetsen, zelfs als ze dood waren. Ik had een keer in “Hayat al-Haywan al-Koebra” van al-Damiri [60] gelezen over een man die in een karavaan reed met zijn vriend. Tijdens de reiswas hij Omar onophoudelijk aan het beledigen, en zijn vriend probeerde hem daarmee te laten ophouden. Toen hij in het toilet was, werd hij door een zwarte slang gebeten, waarop hij onmiddellijk stierf. Toen ze zijn graf groeven, vonden ze er een zwarte slang in. Ze groeven nog op een ander plaats en hetzelfde gebeurde opnieuw. Telkens als ze een nieuw graf groeven vonden ze er een slang in. Toen zei een geleerde man tegen hen: “Begraaf hem waar je wilt, zelfs als je de hele aarde omspit zul je een zwarte slang vinden. Dit is omdat Allah hem wil straffen in dit leven, voor het hiernamaals, vanwege het beledigen van onze meester Omar.”
Zodoende was ik tijdens dit moeilijke onderzoek, waartoe ik mezelf dwong, bang en verward, vooral omdat ik in al-Zaitoena geleerd had dat de beste khalief Aboe Bakr al-Siddiq en daarna Omar ibn al-Khattab al Faroeq was, wat betekent ’hij die het goede van het kwade scheidt’. Daarna kwam Oethmaan ibn Affan Dhoe-al-Noerein, voor wie de engelen van de Barmhartige zich verlegen voelen, en na hem Ali ibn Abi Talib, de poort tot de stad der kennis. Na deze vier komen de resterende zes van de tien , aan wie het Paradijs beloofd was, en dat waren Talha, al-Zoebair, Sa’ad, Sa’iet, Abdoel-Rahman en Aboe Oebaidah. Na hen komen alle metgezellen, en daarna werden we verwezen naar het Qoraanvers: “Wij maken geen onderscheid tussen Zijn Boodschappers”. Dit moest als uitgangspunt dienen voor de stelling dat we ook geen onderscheid maken in ons respect voor alle metgezellen. Vanwege dit alles was ik bang voor mezelf, en vroeg ik mijn Heer vele keren vergeving, en ik wilde echt de onderwerpen omzeilen die me lieten twijfelen aan de metgezellen van Allah’s Boodschapper, en die me vervolgens lieten twijfelen aan mijn eigen religie.
Tijdens die periode, en in mijn gesprekken met een paar geleerde mensen, kwam ik vele tegenstrijdigheden tegen die verstandige mensen niet kunnen accepteren. De geleerden begonnen vervolgens mij te waarschuwen, dat Allah, als ik door zou gaan met mijn onderzoek naar de metgezellen, Zijn genade van mij weg zou houden en met mij zou afrekenen.
Hun aanhoudende koppigheid en hun ontkenning van wat ik zei, samen met mijn wetenschappelijke geest en mijn verlangen om de waarheid te vinden, dwong me ertoe om weer verder te gaan met mijn onderzoek, want ik had een innerlijke drang om dat te doen.
Ik zei tegen een van de geleerden: “Terwijl Moeawija de onschuldigen vermoordde en de eervollen onteerde, spreken jullie over hem als een interpretator van de islam die het fout had, en daarvoor één beloning krijgt. Terwijl Yazid de kleinkinderen van de Boodschapper vermoordde en toestemming gaf tot de plundering van Medina al-Moenawara door zijn leger, spreken jullie ook over hem als een interpretator van de islam die het fout had, en daarvoor één beloning krijgt. Sommigen van jullie zeiden zelfs dat “Hoessein is vermoord door het zwaard van zijn grootvader.” Waarom zou ik dan de islam niet mogen interpreteren door deze studie, die mij laat twijfelen aan de intenties van de metgezellen en bij sommigen hun masker weghaalt? Want dit staat niet gelijk aan het vermoorden van de Profeet’s familie, wat Mouawijah en Yazid deden. Als ik gelijk heb verdien ik twee beloningen en als ik het fout heb, verdien ik er slechts één. Toch is mijn kritiek op de metgezellen niet bedoeld om hen te beledigen of te vervloeken, maar een middel waardoor ik bij de waarheid hoop te komen. Welke groep heeft het bij het rechte eind en welke groep heeft het bij het verkeerde eind? Dit is mijn plicht en de plicht van elke moslim, en Allah, gezegend zij Hij, weet wat er in ons binnenste is.” De geleerde antwoordde mij toen: “O mijn zoon, ijtihad (de interpretatie van de islamitische religie) is voor een bepaalde tijd niet toegestaan.” Ik vroeg: “Wie heeft het verboden?”Hij zei: “De vier imams.” Ik zei opzettelijk: “Al-hamdoe-lillah! Want Allah heeft het niet verboden, noch de Profeet, noch de vier rechtgeleide khaliefen, die wij geacht worden te volgen; dus zijn er geen beperkingen voor mij om de islam te interpreteren, zoals zij deden.” Hij zei: “Je mag de islam niet interpreteren tenzij je zeventien disciplines beheerst, namelijk: tafsir (commentaar op de Heilige Qoraan), linguistiek, grammatica, morfologie (woordkennis), retorica (redevoeringkunst), hadiths (profetische overleveringen), geschiedenis en andere.”
Ik kwam tussenbeide door te zeggen: “Mijn ijtihad is niet om de mensen de regels van de Qoraan en de profetische overlevering uit te leggen, of om een religieuze leider te worden van een nieuw geloof. Nee! Alles wat ik wil weten is wie er gelijk en wie ongelijk heeft. Bijvoorbeeld, om te weten of Imam Ali gelijk had of Moeawija, hoef ik geen zeventien disciplines te beheersen. Alles wat ik hoef te doen is het leven en de werken van elk van hen te bestuderen om de waarheid te weten.” Hij zei: “Waarom wil je dat allemaal weten? “Dit is een volk dat is heengegaan, zij zullen krijgen wat ze verdiend hebben en jullie zullen krijgen wat jullie verdienen, en jullie zullen niet ondervraagd worden voor wat zij deden.” (Heilige Qoraan: 2:134)”
Ik vroeg: “Spreek jij ‘Toes´-aloen’ (het Arabische woord voor ‘ondervraagd’) uit met dammah (de klankpunt ‘ o’ boven de letter t) of als ‘Ta´-saloen’ met fatha (het klankstreepje ‘a’ boven de letter t)? Hij zei: “Toe´-saloen met dammah.” Ik zei: “Al-hamdoe-lillah. Als het met fathah was, zou er geen verder onderzoek zijn. Als het geschreven wordt met dammah, dan betekent het dat Allah, gezegend zij Hij de Allerhoogste, ons niet ter verantwoording zal roepen voor wat zij gedaan hebben, net als Hij, de Allerhoogste, zei:
“Elke ziel is verbonden met wat hij verdiend heeft.” (Heilige Qoraan, 74:38)
Hij zei ook::
“Er is niets voor de mens, behalve waar hij zelf voor naar gestreefd heeft.” (Heilige Qoraan, 53:39)
En de Qoraan spoort ons aan om ons in de vroegere naties te verdiepen en de lessen van hun geschiedenis te trekken. Zo heeft Allah ons verteld over de Farao’s, Haman, Nimroed, Qaroen, en over de vroegere profeten en hun volkeren, niet voor het plezier, maar om ons te laten zien wat goed is en wat fout. Over uw vraag waarom ik dat allemaal wil weten? Omdat het belangrijk voor me is om dat allemaal te weten. Ten eerste wil ik weten, wie de vriend is van Allah, zodat ik met hem bevriend kan zijn, en ik wil weten wie de vijand van Allah is, zodat ik me tegen hem kan verzetten, en dat is wat Allah via de Qoraan van me vraagt, ja me zelfs beveelt om te doen. Ten tweede is het belangrijk voor me te weten, hoe ik Allah moet aanbidden en dichter bij Hem kan komen door Zijn geboden te gehoorzamen, op de manier zoals Hij, Allah de Machtige, dat wil en niet zoals Malik of Aboe Hanifa of een andere interpretator van de islam het wil.
Zo heb ik gemerkt dat Malik de basmallah (d.i. de aanhef “In de naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle”) tijdens de gebeden niet prefereert, terwijl Aboe Hanifah het als verplicht beschouwt. Anderen zeggen dat de gebeden niet geldig zijn zonder de basmalah. En gebeden zijn een pilaar van de islam; als ze geaccepteerd worden, worden andere daden geaccepteerd, maar als ze verworpen worden, worden andere daden verworpen. Ik wil niet dat mijn gebeden verworpen worden. De sji’ieten zeggen dat we tijdens de wassing voor het gebed over onze voeten moeten strijken, terwijl de soennieten zeggen dat we onze voeten moeten wassen. Maar als we de Qoraan lezen vinden we: “Strijk over jullie handen en voeten”, wat duidelijk is over het strijken. Dus hoe verwacht je van een weldenkende moslim dat hij dit accepteert en dat verwerpt zonder verder onderzoek of analyse?” Hij zei: “Je kan nemen wat je wilt van elk standpunt, want het zijn allemaal islamitische standpunten, en allen komen van de Boodschapper van Allah.” Ik zei: “Dan ben ik bang dat ik één van degenen wordt over wie Allah zei:
“Heb je hem gezien die zijn eigen lage verlangens tot zijn god maakt en Allah liet hem dwalen in volle kennis, en Hij heeft een zegel op zijn oor en zijn hart geplaatst en een klep voor zijn ogen. Wie zal hem, na Allah, nog kunnen leiden? Zullen jullie dan niet opletten (Heilige Qoraan, 45:23)
Mijnheer, ik geloof niet dat alle vier islamitische religieuze scholen (madhahib) correct zijn, zolang de ene toestaat wat de andere verbiedt, en het lijkt niet logisch dat iets tegelijkertijd en toegestaan en verboden kan zijn. De Boodschapper van Allah (s.a.w.) stelde geen vragen over de regels van de Heilige Qoraan, omdat ze geopenbaard werden:
“En als het van iemand anders dan Allah was geweest, dan zouden ze vele tegenstrijdigheden erin gevonden hebben. (Heilige Qoraan, 4:82)
Vanwege de enorme verschillen tussen de vier religieuze islamitische scholen, kunnen ze niet van Allah of Zijn Boodschapper zijn, want de Boodschapper week niet af van de Heilige Qoraan.”
Toen de geleerde mijn argumentatie logisch en gegrond vond, zei hij: “Ik adviseer je omwille van Allah, dat je, hoezeer je ook mag twijfelen, niet te twijfelen aan de rechtgeleide khaliefen, want zij zijn de vier zuilen van de islam, als één van hen instort, zal het hele gebouw instorten.”
Ik zei: “God verhoede, mijnheer, maar wat betekent dat dan voor de Boodschapper van Allah, als deze mensen de zuilen van de islam zijn?” Hij zei: “De Boodschapper van Allah is dat gebouw; hij is de hele islam.” Ik glimlachte toen ik zijn analyse hoorde en zei: “Ik vraag Allah om vergeving, maar nogmaals! Mijnheer, u zegt indirect dat de Boodschapper van Allah (s.a.w.) niet zou kunnen staan zonder de steun van deze vier, terwijl Allah, de Allerhoogste, zegt:
“Hij is het Die Zijn Boodschapper zond met leiding en een ware godsdienst, opdat hij het laat zegevieren boven alle godsdiensten, en Allah is genoeg als Getuige.” (Heilige Qoraan 48:28)
Hij stuurde Mohammed met de Boodschap en betrok er geen één van de vier bij, noch iemand anders, en Allah zei hierover:
“Wij hebben naar jullie een boodschapper vanuit jullie midden gestuurd, die jullie onze verzen voorleest en jullie zuivert en jullie het Boek leert en de Wijsheid, en jullie leert wat jullie niet wisten.” (Heilige Qoraan 2:151)
Hij zei: “Dat is wat wij geleerd hebben van onze religieuze leiders en leraren, en wij bekritiseerden niet wat zij ons leerden, zoals jullie de nieuwe generatie vandaag de dag doen. Jullie twijfelen aan alles, zelfs aan de religie zelf. Dit is een teken dat het Uur naderbij komt – de Dag des oordeels – en de Boodschapper van Allah zei: “Het uur zal komen tengevolge van het slechte in de mensen.” Ik zei: “Mijnheer, waarom al deze overdrijving? God verhoede dat ik aan de religie zou twijfelen, ik geloof in Allah, Die Enig is en Die geen partner heeft. Ik geloof in Zijn Engelen, Boeken, en Boodschappers. Ik geloof in onze meester Mohammed als Zijn dienaar en Boodschapper, en dat hij de beste van alle profeten en de laatste der boodschappers is, en dat ik één van de moslims ben - dus waarom beschuldigt u me van al die dingen? Hij zei: “Ik beschuldig je van meer dan dat, omdat je twijfelt aan onze meesters Aboe Bakr en Omar, en de heilige Profeet zei: “Als het geloof van mijn hele volk en het geloof van Aboe Bakr op een weegschaal werden gelegd, dan zou het geloof van Aboe Bakr zwaarder wegen.” De heilige Profeet zei ook ter ere van Omar: “Ik zag mijn volk en elk van hen droeg een shirt dat tot zijn borst kwam, en ik zag Omar en hij trok zijn shirt op.” Ze zeiden: “O Boodschapper van Allah! Hoe interpreteert u dit?” Hij zei: “De religie.” En jullie komen vandaag in de veertiende eeuw (Hidjra-telling) en twijfelen aan de oprechtheid van metgezellen en vooral aan Aboe Bakr en Omar. Weet je niet dat de mensen van Irak de mensen van verdeeldheid, godslastering en hypocrisie zijn?” Wat kon ik zeggen tegen deze man die beweerde kennis en geleerdheid te bezitten, en die zo arrogant werd dat hij een gestructureerd gesprek veranderde in wanordelijke taal vol onzin en propaganda. Hij sprak in het bijzijn van mensen die hem bewonderden, en ik zag dat hun gezichten aangevuurd werden door opwinding en kwaad.
Ik ging snel naar huis en haalde twee boeken “al-Moewatta van Imam Malik” en de “Sihah van al-Boekhari”. Ik zei toen: “Mijnheer, wat mij liet twijfelen aan Aboe Bakr was de Boodschapper van Allah zelf.” Ik opende al-Moewatta en las: “Hij (Allah’s Boodschapper) zei tegen de martelaren van Oehoed: “Tegen hen, daar getuig ik tegen.” Aboe Bakr zei toen: “O Boodschapper van Allah, zijn wij niet hun broeders? Zijn wij geen moslims geworden zoals zij? Vochten wij niet zoals zij?” De Boodschapper antwoordde: “Ja, maar ik weet niet wat jullie gaan doen na mij.” Toen hij dit hoorde, begon Aboe Bakr bitter te wenen en zei: “Wij gaan vele dingen veranderen na uw afscheid.” [61]
Daarna opende ik de “Sahih al- Boekhari en las: “Op een keer kwam Omar bin al-Khattab bij Hafsa en trof haar aan met Asma bint Oemays. Toen hij haar zag vroeg hij: “Wie is zij?” Hafsa antwoordde: “Asma bint Oemays. Omar zei: “Is zij niet die Ethiopische? Asma antwoordde: “Ja.” Hij zei: “Wij emigreerden (van Mekka naar Medina) voor jullie, dus wij hebben meer recht op de Boodschapper van Allah dan jullie”. Zij werd erg boos en zei toen: “Nee bij Allah, jullie waren met de Boodschapper van Allah samen, die jullie hongerige mensen voedde en de onwetenden onder jullie raad gaf, terwijl wij in een vreemd land waren, in Abessinië, omwille van Allah en Zijn Boodschapper, en telkens als ik iets at of dronk, dacht ik aan de Boodschapper van Allah en leden we pijn en waren we bang. Bij Allah, ik zal dit tegen de Profeet zeggen zonder te liegen, er iets aan toe te voegen of van het onderwerp af te dwalen.”
Toen de Profeet kwam, zei ze: “O Profeet van Allah, Omar heeft dit en dat gezegd.” Hij zei: “Wat heb je tegen hen gezegd?” Ze antwoordde: “Dit en dat.” Hij zei: “Ik ben niet meer van hen dan van jullie. Hij en zijn metgezellen maakten één emigratie, maar jullie mensen van het schip, maakten twee emigraties.” Ze zei: “Ik zag dat Aboe Moesa en de mensen van het schip in groepjes bij me kwamen en naar deze hadith vroegen, en erg blij waren met wat de Profeet over hen gezegd had.” [62]
Na deze hadiths gelezen te hebben, veranderden de uitdrukking op de gezichten van de sjeikh geleerde en zijn luisteraars. Ze keken elkaar aan en wachtten op de geleerde, die te geshockeerd was na wat hij had gehoord, om iets te kunnen zeggen. Alles wat hij deed was zijn wenkbrauwen optrekken, als een teken van verbazing en zei toen: “O God, geef mij meer kennis.”
Ik zei: “Als de Boodschapper van Allah (s.a.w.) de eerste was om aan Aboe Bakr te twijfelen, en niet voor hem getuigde omdat de Boodschapper niet wist wat er na hem zou gebeuren, en als de Boodschapper van Allah niet instemde met de voorkeur voor Omar boven die van Asma bint Oemays, maar juist haar verkoos boven hem, dan is het ook mijn recht om te twijfelen en geen voorkeur te hebben voor iemand tot ik de waarheid ken. Maar het is duidelijk, dat deze hadith alle bekende hadiths in het voordeel van Aboe Bakr en Omar tegenspreekt en ongeldig maakt, want deze zijn meer realistisch dan de hadith die hun toegeschreven deugden noemen.”
De luisteraars zeiden: “Hoe is dat mogelijk?” Ik zei: “De Boodschapper van Allah (s.a.w.) getuigde niet voor Aboe Bakr en zei: “Ik weet niet wat jullie zullen doen na mij!” Dit klinkt erg logisch. De geschiedenis heeft het bewezen, en de Qoraan en de geschiedenis getuigen dat zij na hem veranderden.
Daarom huilde Aboe Bakr, want hij veranderde en hij maakte Fatima al-Zahra, de dochter van Allah’s Boodschapper, boos, wat we eerde uitgelegd hebben, en hij veranderde tot hij berouw kreeg en wenste dat hij geen mens was. Wat betreft de hadith: “Als het geloof van mijn volk en het geloof van Aboe Bakr op een weegschaal gelegd zou worden, dan zou het geloof van Aboe Bakr zwaarder wegen”, deze is zwak en onwaarschijnlijk. Het is niet mogelijk dat het geloof van één man, die veertig jaar van zijn leven doorbracht met polytheïsme en het aanbidden van afgodsbeelden, groter is dan het geloof van het hele volk van Mohammed tezamen, dat vele Godvrezende en vrome mensen en martelaren en imams heeft, die hun hele leven lang streden voor de zaak van Allah.
Hoe kon Aboe Bakr in deze hadith passen? Als het waar was, dan zou hij zijn latere leven niet beëindigen met de wens dat hij geen mens was. Bovendien, als zijn geloof groter was dan het geloof van de hele natie van Mohammed tezamen, dan zou Fatima, de dochter van Allah’s Boodschapper en de leidende dame, niet kwaad op hem zijn geweest en zou ze Allah niet in elk gebed hebben gevraagd om hem te straffen.”
De geleerde zei niets, maar sommige mensen zeiden: “Bij Allah! Deze hadith brengt ons aan het twijfelen!” Toen zei de geleerde tegen mij: “Is dit wat je wilde?” Je hebt deze mensen aan het twijfelen gebracht over hun eigen godsdienst.” Het was voor mij voldoende dat een man uit het publiek antwoordde: “Nee, hij heeft gelijk. We hebben nog nooit een heel boek in ons leven gelezen, we volgden jullie blindelings en zonder discussie, en nu blijkt dat wat al-Hadj heeft gezegd juist is, en het is onze plicht om te lezen en te onderzoeken!” Andere mensen waren het met hem eens, en dat was een overwinning voor de waarheid en gerechtigheid. Het was geen overwinning door middel van geweld, maar door logische redenering en bewijs.
Allah zegt:
“Zeg, breng je bewijs, als je de waarheid spreekt.” (Heilige Qoraan 27:64)
Dat is wat mij aangemoedigd heeft om aan deze studie te beginnen en de deur voor mij opende, daarom ging ik naar binnen in de naam van Allah en door Allah, de voetstappen natrekkend van de volgelingen van Allah’s Boodschapper. Ik hoop dat Allah, lof zij Hem, de Allerhoogste, mij succes en verlichting schenkt, want Hij belooft degene die naar de waarheid zoekt te verlichten en Hij breekt Zijn beloften niet.
De studie duurde drie jaar, omdat ik de boeken vaak herlas, van het begin tot het eind. Ik las “Al-Moeraja’at” door Imam Sharaf al-Din meerdere keren, omdat het nieuwe horizons voor me opende, en het me verlichtte en omdat het mij beviel vanwege de liefde en de broederschap voor Ahl al-Beit. Ik las “Al-Radier” door sjeikh al-Amini drie keer, vanwege de helder beschreven feiten erin. Ik las ook “Fadak in Geschiedenis” door al Sayyid Mohammed Baqir al-Sadr en al-Saqifah” door sjeikh Mohammed Rida al-Moezaffar, die zovele onduidelijke kwesties uitlegden. Ik las “al-Nass wal Ijtihad” – de tekst en de interpretatie – en raakte nog meer overtuigd. Toen las ik “Aboe Hoeraira” door Sharif al-Din en “Sjeikh al-Moedira” door Sjeikh Mahmoed Aboe Rayyah al-Misri, en leerde dat de metgezellen die veranderden na het afscheid van de Boodschapper van Allah uit twee soorten bestond. De eerste soort veranderden de regels, middels hun macht en autoriteit. De tweede veranderden de regels door valse hadith toe te schrijven aan de Boodschapper van Allah (s.a.w.). Ik las “Imam al-Sadiq, de vier Madh-habs” door Asad Haydar en leerde over het verschil tussen geschonken kennis en verkregen kennis. Ik leerde ook over de verschillen tussen Allah’s wijsheid die Hij schenkt aan wie Hij wil, en de indringing van kennis en het geloof van persoonlijke interpretatie (van de islam), dat de natie heeft weggehouden bij de geest van de islam.”
Ik las meer boeken van al-sayyid Jaafar Moertada al-Amili, en al-sayyid Moertada al-Askari, en al-sayyid al-Khoesi, en al-sayyid al-Tabatabai, en Sjeikh Mohammed Amin Zain al-Din, en al-Fayroozabadi, en Ibn Abi al-Hadid al-Moe'tazili in zijn commentaar op "Nahj al-Balagha", en
Taha Hoesseins "al-Fitna al-Koebra". Van de geschiedenisboeken las ik de analen, geschreven door al-Tabari, Ibn al-Athir, al-Masoedi en al-Ya'qoebi. En ik las meer tot ik ervan overtuigd was dat de imamitische sji’ieten gelijk hadden. Zo ging ik, met de hulp van Allah, aan boord van Ahl al-Beits schip en zocht hun broederschap.
Ik koos voor de Imams van Ahl al-Beit, de naaste familie van de Profeet (s.a.w.), die Allah gezuiverd en gereinigd heeft, en Hij maakte het tot onze plicht om hun broeders te worden.
De sji’ieten zijn niet, zoals sommigen van onze religieuze geleerden beweren, de Perzen en de Magiërs wiens macht en glorie werden verwoest door Omar in de al-Qadissiyah oorlog, en dat is waarom ze hen haten! Mijn antwoord aan degenen die onwetend zijn is dat het volgen van het standpunten van de Profeet’s familie niet voorbehouden is aan de Perzen, want er zijn sji’ieten in Irak, Hidjaz, Syrië, Libanon, en dat zijn allemaal Arabieren. Bovendien zijn er sji’ieten in Pakistan, India, Afrika, Amerika, en zij zijn noch Arabieren noch Perzen.
Als we onszelf beperken tot de sji’ieten van Iran wordt de zaak duidelijker, want ik merkte dat de Perzen geloven in het leiderschap van de twaalf Imams, allemaal waren zij Arabieren van de Qoraisj van Bani Hasjiem, de familie van de Profeet (s.a.w.) Als de Perzen bevooroordeeld zouden zijn en de Arabieren zouden haten, wat sommigen beweren, dan zouden ze Salman al-Farisi als hun imam genomen hebben, want hij was een grote metgezel en wordt gerespecteerd door zowel sji’ieten als soennieten. Aan de andere kant merkte ik op, dat de meeste soennietische imams van Perzische afkomst waren, zoals Aboe Hanifa, al-Nisa'i, al-Tirmidhi, al-Boekhari, Moeslim, Ibn Maja, al-Ghazali, Ibn Sina, al-Farabi en vele anderen. Als de sji’ieten allemaal Perzen zouden zijn, die Omar bin al-Khattab verwierpen omdat hij hun macht verwoestte, hoe zit het dan met de Arabieren die Omar verwierpen, die toch geen Perzen waren? Derhalve is dit een onlogische bewering. Deze mensen verwierpen Omar vanwege zijn bemoeienis om de Leider der gelovigen, Ali ibn Abi Talib, van het khalifaat uit te sluiten na het heengaan van Allah’s Boodschapper (s.a.w.), en vanwege de tragische burgeroorlog en het verval van de islamitische natie. Het is hoog tijd dat de waarheid ontsluierd wordt voor elke weldenkende geleerde, zodat hij de beschuldiging kan weerleggen zonder vooringenomen haatgevoelens. Het is waar dat de sji’ieten, of ze nu Perzen waren of Arabieren of van een andere nationaliteit, de Qoraanverzen en de soenna van Allah’s Boodschapper en zijn familie nauwgezet volgden, en weigerden het alternatief te accepteren ondanks het onderdrukkende beleid gedurende zeven eeuwen van de Oemmaijaden en de Abbasieden. Tijdens die periode vervolgden ze de sji’ieten overal, ze vermoordden hen, ze maakten hen dakloos, en ze ontzegden hen hun rechtmatige giften. Ze verwijderden hun culturele en intellectuele erfenis en ze verspreidden allerlei soorten geruchten over hen, om de mensen bij hen vandaan te houden. De nalatenschap van deze strategie is tot op de dag van vandaag na te voelen.
Niettemin bleven de sji’ieten standvastig, geduldig en namen de schuld op zich voor hun toewijding aan Allah en ook vandaag nog betalen ze de prijs voor hun verzet. Ik daag al onze geleerden uit om een discussie met hun religieuze geleerden aan te gaan, tot ze er bevrijd van misvattingen uit komen.
Ja, ik vond het alternatief, dankzij Allah Die mij hiertoe geleid heeft, want ik zou hier niet willen zijn zonder Zijn Leiding. Dank en lof zij Allah, Die mij geleid heeft naar de behouden groep, waarnaar ik ijverig op zoek was.
Ik twijfel er niet aan dat de verbintenis met Ali en Ahl al-Beit de verbintenis is met de ongebroken schakel, de schakel tot Allah. Er zijn vele hadith van de Boodschapper van Allah, waarover alle moslim het eens zijn. Het weldenkende verstand is misschien het beste bewijs voor iedereen die bereid is te luisteren. Ali was de meest geleerde metgezel en zeker de dapperste, zoals de hele natie heeft bevestigd. Dit is een afdoende positie voor de wettelijke aanspraak van Ali, alleen van hem en niemand anders, op het khalifaat.
Allah, de Allerhoogste heeft gezegd:
“En hun profeet zei tegen hen: “Zeker Allah heeft Taloet verheven om koning over jullie te zijn.” Ze zeiden: “Hoe kan hij het koningschap over ons uitoefenen, terwijl wij meer recht hebben op het koningschap dan hij, en hem is geen overvloed van weelde toegekend?” Hij zei: “Zeker, Allah heeft hem uitverkoren boven jullie, en Hij heeft hem overvloedig doen toenemen in kennis en kracht,en Allah schenkt Zijn koningschap aan wie Hij wil, en Allah geeft overvloedig, wetend.” (Heilige Qoraan 2:247)
En de Boodschapper van Allah zei: “Ali is van mij en ik ben van Ali, en hij is de meester van elke gelovige na mij.” [63]. Al-Zamakhshari zei in een van zijn gedichten:
“Twijfel en meningsverschillen zijn toegenomen.
Iedereen beweert dat hij op de rechte weg zit.
Maar ik heb mijzelf verbonden aan:
Er is geen god dan Allah en mijn liefde voor Ahmed (Mohammed) en Ali.
Een hond won de liefde van de metgezellen van de grot,
hoe kan ik dan ooit teleurgesteld zijn met de liefde van de Profeets familie?”
Ja, ik vond het alternatief, Alhamdoelillah, en ik werd een volgeling van – na de Boodschapper van Allah – de Leider der gelovigen, meester van alle beheerders, leider van de uitverkoren elite, de zegevierende leeuw van Allah: Imam Ali ibn Abi Talib; en de twee meesters van de hemelse jeugd, en de twee volgelingen van de Profeet: Imam Aboe Mohammed al-Hassan al-Zaki, and Imam Aboe Abdoellah al-Hoessein; en de dochter van al Moestafa (Mohammad), moeder van de Imams, de essentie van de Boodschap - zij, om wie Allah boos is als zij boos is, de meest geëerde dame Fatima al-Zahra. Ik heb Imam Malik verwisseld voor de leider van alle imams, en de leraar van het volk, Imam Jaafar al-Sadiq.
Ik heb mezelf verbonden met de negen foutloze mannen van het nageslacht van al-Hoessein, imams van alle moslims en goede dienaren van Allah. Ik heb de metgezellen die zich op hun hielden omdraaiden, zoals Mouawijah, Amr ibn al-Aas, al-Moeghira ibn Shoe’ba, Aboe Hoerairah, Ikramah, Ka’b al-Ahbar en anderen, verwisseld voor de dankbare metgezellen van de Profeet (s.a.w.), zoals Ammar ibn Yasir, Selman al-Farisi, Aboe Dharr al-Ghafari, al-Miqdad ibn al-Aswad, Khoezayma ibn Thabit - Dhoe al-Shahadetain – en anderen, en lof zij Allah voor deze verheldering.
Ik heb de religieuze leiders van mijn volk verlaten, die ons ontmoedigden om na te denken en waarvan de meerderheid de regels van de sultans volgden, door de tijden heen. Ik wisselde hen in voor de devote religieuze leiders van de sji’ieten, die de mogelijkheid om de islam te bestuderen en te interpreteren nooit sloten, en die noch opstonden tegen noch zich onderwierpen aan de onderdrukkende heersers.
Ja, ik heb het dogmatische geloof, vol van tegenstellingen, verwisseld voor een nieuw verlicht en liberaal geloof, gebaseerd op logische deducties en redeneringen.
Zoals ze tegenwoordig zeggen heb ik mezelf “gebrain-washed” van het vuil dat zich gedurende dertig jaar had verzameld, leugens van de Oemaijaden. Ik heb het gezuiverd met de ideologie van de foutlozen, degenen die Allah gezuiverd en gereinigd heeft. Ik heb dat gedaan voor de tijd die er van mijn leven overblijft.
O Allah, alstublieft, laat ons ons leven leiden volgens hun voetstappen, en laat ons volk hun soenna volgen, en ons met hen verzamelen, want Uw Profeet (s.a.w.)zei: “De mens staat op met degenen die hij liefheeft.”
Zodoende ben ik terug bij mij oorsprong. Want mijn vader en ooms spraken altijd over onze familieboom, en zeiden vaak dat we van al-Sadat (meervoud van sayyid, een nakomeling van de Profeet) afstamden, die Irak ontvlucht waren tijdens het bewind van de Abassieden, en een toevlucht vonden in Noord Afrika, tot ze neerstreken in Tunesië, waar hun sporen achterbleven tot op de dag van vandaag. Er zijn vele mensen in Noord Afrika, die zoals ons “Sadat” genoemd worden, maar ze dwaalden af door de onderdrukking van de Oemmaijaden en de Abbassieden, en nu is er niets meer van de waarheid over behalve het respect van de mensen voor hen. Geloofd zij Allah voor Zijn leiding...en geloofd zij Allah, dat Hij mij van misvattingen bevrijdde en mijn ogen en ziel opende om de waarheid te zien.