|
Vele redenen droegen bij tot de bevrijding van mijn misvattingen, maar ik zal er slechts een paar van behandelen.
Ik heb mezelf beloofd, voordat ik aan deze studie begon, om nooit op een bron te steunen, tenzij deze door de beide partijen als authentiek wordt geaccepteerd. Tegelijkertijd zou ik geen acht slaan op bronnen waar slechts door een van de beide partijen naar verwezen wordt.
Op die manier zal ik de kwestie over de voorkeur voor Aboe Bakr of Ali ibn abi Talib onderzoeken – en of de opvolging van het khalifaat volgens geschreven teksten (dictaat) voor Ali bedoeld was, zoals de sji’ieten beweren, of door verkiezing en sjoerah (overleg) zoals de soennieten beweren. Elke onderzoeker van dit onderwerp, als hij op niets anders uit is dan de waarheid, zal merken dat de uitspraken ten gunste van Ali erg duidelijk zijn, zoals de volgende hadith van de Boodschapper van Allah: “Wie mij als zijn meester beschouwt, heeft Ali als zijn meester.” Hij zei dit aan het eind van de afscheidshadj, toen bevestigd werd dat Ali de opvolger zou zijn, waarop vele mensen hem feliciteerden, waaronder Aboe Bakr en Omar - zij bevonden zich onder degenen die hem gelukwensten, en van hen werd later geciteerd dat zij tegen de Imam zeiden: “Goed zo, Ibn Abi Talib, je bent zomaar plotseling een meester geworden van alle gelovigen.” [64].
Over deze uitspraak zijn zowel sji’ieten als soennieten het eens, en in deze studie verwijs ik alleen naar de soennietische bronnen, en niet eens naar allemaal, want er zijn er teveel. Als de lezer meer informatie wil, dan zou hij “Al-Radier” door al-Amini kunnen lezen (dertien delen), waarin de schrijver de hadiths van de Profeet volgens de soennieten classificeert.
De inhuldiging van Aboe Bakr vond zonder overleg plaats, het kwam voor de mensen als een verrassing, temeer daar de mannen in het beheer van moslimzaken bezig waren met de voorbereidingen voor de begrafenis van Allah’s Boodschapper (s.a.w.) De inwoners van Medina waren geschokt door de dood van hun Profeet, en toen werd de inhuldiging [66] het volk opgedrongen. Er werd zelfs gedreigd dat het huis van Fatima al-Zahra verbrand zou worden als degenen, die afwezig waren bij de inhuldiging, weigerden om dat huis te verlaten. Dus hoe kunnen we zeggen dat de benoeming uitgevoerd werd door overleg en volgens een volksbesluit?
Omar ibn al-Khattab zelf erkende dat de inhuldiging een fout was – moge Allah de moslims tegen het kwaad ervan beschermen – en dat degenen die het zouden herhalen gedood moesten worden, of hij kan gezegd hebben dat er voor degene, die tot een dergelijke daad zou uitnodigen, geen inhuldiging zou volgen of voor degenen die hem inhuldigden. [67]
Imam Ali zei over die inhuldiging: “Bij Allah, Ibn Abi Qoehafa heeft het genomen! En hij weet dat mijn positie (met betrekking tot het khalifaat) is als die van de middenas tot de molensteen ! De stortvloed stroomt bij mij weg en de vogel zal me nooit bereiken!” [68]
Saad ibn Oebada, een vooraanstaand man van de Ansar, viel Aboe Bakr aan op de Dag van “Al-Saqifah” en deed zijn best om hem bij het khalifaat vandaan te houden. Hij kon zijn pogingen echter niet volhouden omdat hij ziek was en niet kon staan, en nadat de Ansar Aboe Bakr hun eer bewezen hadden zei Saad: “Bij Allah, ik zal jou nooit eer bewijzen tot ik mijn laatste pijl op je afschiet of je met mijn lans doorsteek, of je aanval met mijn zwaard, met alle kracht in mijn hand, of jou bevecht met alle leden van mijn familie en stam. Bij Allah, zelfs als alle djinns (onzichtbare wezens) en alle mensen zich zouden verzamelen om jou te steunen, dan zal ik je nooit bijvallen, tot ik mijn God ontmoet.” Hij bad nooit met hem, hij zat nooit in hun gezelschap, hij ging nooit op hadj met hen, en als hij een groep mensen had gevonden die bereid waren hen te bevechten, dan zou hij hen al zijn steun geven, en als iemand hem bijgevallen was om hen te bevechten, dan zou hij hen bevochten hebben. Hij bleef zo tot hij stierf in Syrië tijdens het khalifaat van Omar. [69]
Als het een fout was (moge Allah de moslims beschermen tegen het kwaad ervan) zoals Omar het uitdrukte (en hij was een van de architecten ervan en wist wat er daardoor met de moslims zou gebeuren), en als die opvolging van het khalifaat onwettig was (zoals Imam Ali het beschreef toen hij zei dat hij de wettige kandidaat ervoor was), en als de inhuldiging onrechtmatig was (zoals Saad ibn Oebada, de leider van de Ansar stelde, die al-Jamaah hiervoor verliet), en als de inhuldiging onwettig was vanwege de afwezigheid van de leidende figuren van de moslims, met inbegrip van al-Abbas, de oom van de Profeet, wat is dan het bewijs en het teken dat de wettigheid van Aboe Bakrs opvolging van het khalifaat ondersteunt?
Het antwoord is dat er geen bewijs is bij de soennieten en de al-Jamaah.
Zodoende is wat de sji’ieten over deze kwestie zeggen juist, omdat vastgesteld is dat de soennieten de uitspraak hebben die de opvolging van het khalifaat door Ali bewijst, maar ze interpreteren het opzettelijk verkeerd om de eer van de metgezel hoog te houden. Derhalve heeft een eerlijk en rechtvaardig mens geen andere keuze dan de uitspraak te accepteren, vooral als hij de omstandigheden kent, die de zaak omringden. [70]
Over deze kwestie zijn de beide partijen het eens, en de eerlijke en weldenkende persoon heeft geen andere keuze dan te erkennen dat Aboe Bakrs fout zat, als hij niet zijn onrechtvaardigheid en slechte behandeling van de leidende dame zou willen toegeven.
Wie zich de moeite wil geven om de gebeurtenissen van die tragedie te volgen en de diverse aspecten ervan te bestuderen, zal toegeven dat Aboe Bakr opzettelijk al-Zahra kwetste en haar redenering verwierp, zodat ze over het wettige recht van haar man en neef op de opvolging van het khalifaat niet tegen hem kon protesteren - dit wordt gesteund door de uitspraken van al-Radier en anderen. Historici geven ons veel aanwijzingen, die ons in de verslagen van deze gebeurtenissen laten geloven. Dit is er één van:
Al-Zahra – moge Allah’s vrede met haar zijn – ging langs de ontmoetingsplaatsen van de Ansar, vragend om steun voor haar neef en echtgenoot. Ze zeiden: “O dochter van Allah’s Boodschapper, we hebben die man al ingehuldigd, en als jouw man en neef voor hem gekomen was, dan zouden we hem gesteund hebben.” Ali – moge Allah zijn gezicht eren – zei: “Had ik de Boodschapper van Allah (s.a.w.) onbegraven in zijn huis moeten laten liggen om met de mensen te gaan ruziën over zijn bevoegdheid?” Fatima zei: “Aboe Hassan deed wat van hem verwacht werd, en voor wat zij gedaan hebben zal Allah van hen verantwoording en rekenschap verschuldigen. [71]
Als Aboe Bakr het fout had, onbedoeld of goedbedoeld, dan zou Fatima al-Zahra hem overtuigd hebben, maar ze was kwaad op hem, omdat hij haar redenering weigerde te accepteren en haar getuigenis en die van haar man verwierp. Zij werd zo boos, dat haar testament zelfs zijn aanwezigheid bij haar begrafenis verhinderde. Toen ze stierf begroef haar echtgenoot haar heimelijk in de nacht. [72]
Wat betreft haar heimelijke begrafenis in de nacht; ik wil hier nog noemen dat ik tijdens mijn jaren van onderzoek en naspeuring naar Medina ben gegaan om bepaalde punten te checken. Toen ontdekte ik het volgende: Ten eerste is het graf van al-Zahra onbekend en niemand kent de exacte plaats ervan, sommigen zeggen dat het in de kamer van de Profeet is, anderen zeggen dat het in haar huis is tegenover wat toen de kamer van de Profeet was, en er zijn mensen die denken dat het in al-Baqi’ is, temidden van de graven van Ahl al-Beit.
Dit is het eerste feit dat ik hieruit afgeleid heb: al-Zahra (a.s.) wilde dat de moslims voor de komende generaties zouden weten, waarom zij haar echtgenoot gevraagd had haar in het geheim te begraven, en dat niemand van hen haar begrafenis bijwoonde. Zo zou elke moslim achter interessante feiten komen als hij zich verdiepte in de historische feiten.
Ten tweede ontdekte ik, dat wie Oethmaans ibn Affan’s graf wil bezoeken, een heel stuk moet gaan voor hij het eind van al-Baqi’ bereikt, en daar vindt hij het bij een muur. Daarentegen liggen de graven van de meeste metgezellen aan het begin van al-Baqi’, dichtbij de ingang. Zelfs Malik ibn Anas, de beroemde jurist, die een volgeling van de Volgers was, is naast de begraafplaatsen begraven van de vrouwen van de Profeet. Het werd mij duidelijk wat de historici bedoelden als ze zeiden dat hij begraven was in “Hash Kawkab”, wat Joods land was, omdat de moslims hem weigerden te begraven in de Baqi’ van Allah’s Boodschapper (s.a.w.). Toen Mouawijah de macht greep, kocht hij dat stuk land van de joden en betrok het bij al-Baqi’, zodat het graf van zijn neef Oethmaan erin kwam te liggen. Degene die al-Baqi tegenwoordig bezoekt, zal dit feit duidelijk zien.
Het is verbazingwekkend dat Fatima al-Zahra (a.s.) het eerste kind van de Profeets kinderen was dat na hem stierf - op zijn hoogst zaten er zes maanden tussen het overlijden van de vader en zijn dochter - en desondanks werd zij niet naast haar vader begraven.
Fatima al-Zahra, zoals ik al eerder noemde, verklaarde in haar testament dat ze heimelijk begraven wilde worden, en daarom werd zij niet naast haar vader begraven. Maar hoe zat het dan met haar zoon, al-Hassan, waarom werd hij niet naast zijn grootvader begraven? Aďsja (Oem al-moeminien) verhinderde dat. Toen Hoessein zijn broer droeg om hem te begraven naast zijn grootvader, de Boodschapper van Allah, ging Aďsja op een muilezel rond, zeggende: “Begraaf niet iemand van wie ik niet houd in mijn huis.” Toen stonden de huizen van Bani Oemmaijah en Hasjim tegenover elkaar, klaar om te vechten, maar Hoessein zei tegen haar dat hij de kist van zijn broer alleen mee rond het graf van zijn grootvader zou nemen en hem dan in al-Baqi’ zou begraven. Dat was omdat Imam Hassan zijn broer had gevraagd geen bloed vanwege hem te vergieten. Ibn Abbas dichtte een paar versregels over deze gebeurtenis:
“Ze reed op een kameel [73], ze reed op een muilezel [74], en als ze langer had geleefd dan had ze ook nog op een olifant gereden, je hebt het negende deel van het achtste deel, en je nam alles.”
Dit is een ander interessant feit: Hoe kon Aďsja alles erven, terwijl de Profeet negen vrouwen had? Ibn Abbas gaf aan ons door: Als de Profeet geen erfenis zou nalaten,en Aboe Bakr dat nog eens bevestigde en verhinderde dat Fatima al-Zahra iets van haar vader erfde, hoe kon Aďsja dan iets erven? Is er ergens een tekst die verklaart dat een vrouw wel kan erven, maar een dochter niet? Of was het misschien de politiek die alles veranderde, zodat het de dochter onthield terwijl het de vrouw alles gaf?
Het is de moeite waard om hier een verhaal te vertellen dat door vele geschiedkundigen genoemd wordt: Ibn Abi al-Hadid al-Moetazili zei in zijn commentaar op Nahj al-Balaghah: “Aďsja en Hafsa kwamen Oethmaan bezoeken tijdens zijn khalifaat en vroegen hem hun deel te geven van wat ze geërfd hadden van Allah’s Boodschapper (s.a.w.) Oethmaan die gestrekt lag op de sofa, kwam overeind en zei tegen Aďsja: “Jij en die vrouw die naast je zit brachten een man die verklaarde dat Allah’s Boodschapper zei: “Wij, de profeten, laten geen erfenis na.” Als de Profeet waarlijk geen erfenis naliet, waarom vragen jullie er dan nu om, en als hij wel een erfenis naliet, waarom ontzeiden jullie Fatima dan haar wettelijke aandeel? Hierop verliet zij hem. Ze was heel erg kwaad en zei: “Dood Nathal, want hij is een ongelovige geworden.” [75]
Een van de redenen die ervoor zorgden dat ik loskwam van mijn misvattingen en die mij tenslotte uit de soenna van mijn voorvaders deed treden, was de vergelijking tussen de positie van Ali ibn Abi Talib en die van Aboe Bakr, gebaseerd op logische redeneringen en historische bronnen.
Zoals ik al eerder in dit boek gezegd heb, betrok ik in mijn onderzoek alleen bronnen, waar beide partijen, sji’ieten en soennieten, het over eens zijn.
Ik zocht in de boeken van beide partijen en merkte dat alleen Ali totale steun vond, en zowel sji’ieten en soennieten waren eenstemmig over zijn leiderschap volgens de teksten die ze beiden goedkeurden. Daarentegen is er geen overeenstemming over het leiderschap van Aboe Bakr, en we hebben al genoemd wat Omar zei over zijn opvolging van het khalifaat.
Verder worden er vele deugden en goede daden toegeschreven aan Ali ibn Abi Talib door de sji’ieten en geciteerd als authentieke bronnen in soennietische boeken. De uitspraken zijn vol over de deugden van Ali, meer dan enig metgezel ooit ontving, en zelfs Ahmed ibn Hanbal zei: “Niemand onder de metgezellen van Allah’s Boodschapper (s.a.w.) had meer deugden dan Ali ibn Abi Talib.”” [76]
Qadi Ismail, al-Nasa'i en Aboe Ali al-Naisaboeri zeiden: “Geen metgezel kreeg zoveel goede daden toegeschreven als Ali.” [77]
We leerden dat de Oemmaijaden hun best deden om de mensen te dwingen hem te vervloeken en te beledigen en geen van zijn deugden te noemen, en zij verhinderden zelfs dat iemand naar hem vernoemd werd, maar ondanks al die haat bleven zijn deugden en goede daden zich verspreiden. Hierover zei Imam al-Shafi'i: “Ik ben verbaasd over een man, wiens deugden door zijn vijanden geheim werden gehouden, uit jaloezie, en geheim werden gehouden door zijn volgelingen, uit angst, terwijl niettemin een enorme hoeveelheid ervan zich verspreid heeft.”
Over Aboe Bakr leerde ik, toen ik de boeken van de twee partijen onderzocht, dat de deugden die hem door de soennieten worden toegeschreven, lang niet zoveel zijn als die aan Ali toegeschreven worden. De deugden van Aboe Bakr die in geschiedenisboeken vermeld worden, werden ofwel verteld door zijn dochter Aďsja, wiens houding jegens Ali goed geregistreerd is, en zij deed haar best om haar vader te steunen, zelfs door hadith te verzinnen; of ze werden verteld door Abdoellah ibn Omar, die nooit veel op had met Ali. Hij was degene die weigerde eer te betuigen aan Ali ondanks de steun die hij kreeg van het volk. Abdoellah ibn Omar zei altijd dat de beste mensen na de Profeet Aboe Bakr en Omar waren en dan Oethmaan, en dat daarna iedereen gelijk was [78]. Op die manier maakte hij Ali tot een willekeurig persoon, zonder speciale voorkeur of deugden. Wat was Abdoellah ibn Omars houding ten opzichte van het feit dat door de leidende figuren van de natie was erkend, dat ‘geen metgezel zoveel deugden toegeschreven kreeg als Ali’? Ja, bij Allah, hij had het wel gehoord en begrepen maar politieke intriges laten feiten vaak verdraaien.
De deugden van Aboe Bakr werden ook genoemd door Amr ibn al-‘As, Aboe Hoeraira, Oerwa en Ikrama, en zij haatten allemaal Ali en bestreden hem met wapens of met samenzweringen en door deugden aan zijn vijanden toe te schrijven.
Ahmed ibn Hanbal zei: “Ali had vele vijanden die hun best deden om fouten bij hem te ontdekken, maar dat konden ze niet. Daarom haalden ze een man tevoorschijn tegen wie Ali had gevochten en gestreden, en die prezen ze, uit haat jegens Ali.” [79] Maar Allah zei:
“Gewis, zij maken een plan, en Ik zal ook een plan maken, dus geef de ongelovigen even uitstel; laat hen een tijdje met rust (Heilige Qoraan 86:15-17).
Het is een wonder van Allah – geprezen zij Hij – dat de deugden van Imam Ali, na zes eeuwen onderdrukking en onrechtvaardigheid jegens hem en Ahl al-Beit, zich toch verspreid hebben. De Abbassieden waren niet minder slecht dan hun voorgangers de Oemmaijaden in hun behandeling van Ahl al-Beit. De dichter Aboe Firas al-Hamdani schreef de volgende versregels:
“Wat Banoe Harb hen aangedaan heeft, is niets vergeleken bij wat jullie hen aangedaan hebben, Hoeveel keer hebben jullie het geloof duidelijk geweld aangedaan?
En hoeveel bloed van de Profeet (en zijn familie) is er gevloeid door jullie?
Jullie pretenderen zijn volgelingen te zijn, maar aan jullie handen kleeft het bloed van zijn gezuiverde zoons.”
Na al deze hadiths, die mij uit de duisternis haalden, laat ik het laatste oordeel over aan Allah, en dan zullen er geen uitvluchten meer zijn van de mensen.
Ondanks het feit dat Aboe Bakr de eerste khalief was en alle macht en autoriteit bezat, ondanks de omkoopsommen en giften die de Oemmaijaden aan eenieder gaven die Aboe Bakr, Omar en Oethmaan prezen, en ondanks alle toegeschreven deugden en goede daden die ze verzonnen voor Aboe Bakr die vele boeken vulden...ondanks dit alles, konden ze niet tot een fractie komen van de echte deugden van Imam Ali.
Als we de toegeschreven hadiths analyseren ten gunste van Aboe Bakr, dan zien we bovendien dat ze niet overeenstemmen met de historische feiten, en geen weldenkend mens of geloof kan ze accepteren. We spraken eerder over de hadith die aan de Profeet werd toegeschreven: “Als het geloof van Aboe Bakr en het geloof van mijn hele volk op een weegschaal gelegd zou worden, dan zou het geloof van Aboe Bakr zwaarder wegen.” Als de Boodschapper van Allah de hoge graad van geloof in Aboe Bakr kende, dan had hij niet Oesama als leider van het leger aangewezen; noch zou hij geweigerd hebben om voor hem te getuigen zoals hij voor de martelaars van Oehoed deed. Dan zou hij ook niet tegen hem zeggen, dat hij niet wist wat hij zou doen na hem, waarop Aboe Bakr begon te huilen. [80] Evenmin zou de Profeet Ali ibn Abi Talib achter hem aangestuurd hebben om Soera Bara’a van hem over te nemen, verhinderend dat hij de boodschap doorgaf.” [81]
Evenmin zou de Profeet (s.a.w.) in Khaybar gezegd hebben terwijl hij de vlag liet zien: “Morgen geef ik de vlag aan iemand die van Allah en Zijn Boodschapper houdt, die altijd voorwaarts gaat en zich nooit terugtrekt, Allah heeft zijn hart getest met geloof” en hij gaf de vlag aan Ali en aan niemand anders. [82]
Als Allah wist dat Aboe Bakr zo’n hoge graad van geloof bezat, en dat zijn geloof groter was dan dat van alle moslims bij elkaar, dan zou Allah, geprezen zij Hij, hem niet hebben hoeven waarschuwen dat hij zijn werken verspilde als hij zijn stem verhief boven de stem van de Profeet (s.a.w.). Als Ali en de metgezellen die hem volgden, wisten dat Aboe Bakr deze hoge mate van geloof bezat, dan zouden ze niet geaarzeld hebben om hem eer te bewijzen. Als Fatima al-Zahra, de leidende dame, wist dat Aboe Bakr deze hoge mate van geloof bezat, dan zou ze niet boos op hem zijn geweest, noch zou ze geweigerd hebben om met hem te praten of zijn groeten te beantwoorden, of hem in haar gebeden verwenst hebben [84] of hem verhinderd hebben – middels haar testament – om haar begrafenis bij te wonen.
Hij die zo’n hoge graad van geloof bezat, zou in de laatste momenten van zijn leven niet zijn houding jegens Fatima hebben betreurd en zijn verbranden van al-Foeja'ah al-Salami en zijn opvolging van het khalifaat [85]. Hij zou evenmin gewenst hebben geen mens te zijn, maar liever een haar of dierlijke uitwerpselen. Is het geloof van deze man gelijk aan, of zelfs groter dan dat van de hele Islamitische natie?
Laat ons eens kijken naar de hadith: “Als ik een naaste metgezel zou kiezen, dan zou ik Aboe Bakr gekozen hebben.” Deze hadith is als de vorige. Waar was Aboe Bakr op de dag van ‘de kleine broederschap’ in Mekka voor de hidjra en op de dag van ‘de grote broederschap’ in Medina na de hidjra, toen de Boodschapper in beide gevallen Ali koos als zijn broeder en tegen hem zei: “Jij bent mijn broeder in dit leven en in het hiernamaals” [86]? Hij wendde zich niet tot Aboe Bakr; hij ontzegde hem de broederschap in het hiernamaals en zijn naaste gezelschap. Ik wil over dit onderwerp niet verder uitweiden, en de hierboven genoemde voorbeelden die ik gevonden heb in de soennietische boeken zijn voldoende. Wat betreft de sji’ieten; zij erkennen deze hadiths helemaal niet, en ze hebben hun eigen duidelijke bewijs dat ze enige tijd na de dood van Aboe Bakr verzonnen zijn.
Als we de deugden naast ons neer leggen en ons concentreren op de zonden, dan zullen we in historische boeken van beide kanten (sji’itische als soennietische), nooit een zonde tegenkomen die door Ali is begaan. Vele andere mensen daarentegen hebben zonden begaan en worden genoemd in de soennietische boeken zoals de al-Sihah , de diverse sirah-boeken (levensbeschrijvingen van de Profeet (s.a.w.) en annalen. Zodoende treffen we overeenstemming aan van beide partijen als het om Ali alleen gaat, en historische feiten wijzen uit dat de juiste inhuldiging alleen bij Ali plaatsvond. Hij wilde er niet aan beginnen, maar de Moehadjirien en de Ansar drongen aan dat hij de khalief werd. Toen hij tenslotte werd benoemd, weigerden sommigen hem eer te bewijzen; toch dwong hij hen nooit om van gedachte te veranderen.
Aan de andere kant merken we dat de inhuldiging van Aboe Bakr een “vergissing” was, zoals Omar het uitdrukte, moge Allah de moslims beschermen tegen het kwaad ervan. De inhuldiging van Omar was gebaseerd op een belofte van Aboe Bakr aan hem. De inhuldiging van Oethmaan was een historische komedie: Omar wees zes mensen voor het khalifaat aan die één kandidaat moesten kiezen. Hij zei hen, dat als vier het eens waren en twee het oneens, dan moesten die twee gedood worden, maar als de zes verdeeld waren in twee gelijke kampen, dan diende het kamp van Abdoel Rahman ibn Auf de voorkeur te krijgen. Maar als er na zekere tijd geen overeenkomst bereikt zou worden, dan moesten alle zes gedood worden. Het verhaal is lang en nogal vreemd, maar een belangrijke punt is dat Abdoel Rahman ibn Auf Ali koos op voorwaarde dat hij zou heersen volgens het Boek van Allah (de Qoraan) en de soenna van Zijn Profeet en de soenna van de twee sjeikhs: Aboe Bakr en Omar. Ali kwam naar buiten van de conferentie over de benoeming en hij wist van tevoren het resultaat, en hij praatte erover in zijn beroemde preek al-Sjaqsjaqija. Na Ali nam Mouawijah het khalifaat over en veranderde het in een erfelijk opvolgingssysteem binnen Bani Oemmaija. Daarna kwam Bani al-Abbas, waarvan de ene na de andere khalief opvolgde door persoonlijke benoeming (door de vorige khalief) of door middel van geweld en machtsovername. Van het begin van het islamitische tijdperk tot Kemal Ataturk – die het islamitische khalifaat heeft afgeschaft – was er geen correcte inhuldiging [87] behalve die van de Leider van de Gelovigen, Ali ibn Abi Talib.
De profetische hadiths die me overtuigden om Imam Ali te volgen, waren degenen die ik in de sihahs van de soennieten heb gelezen, en die goedgekeurd waren door de sji’ieten en zij hebben er veel meer van. Maar zoals steeds verwijs ik alleen naar de profetische hadiths waarover beide partijen het eens zijn, en hier zijn er een paar van:
Deze hadith [88] alleen zou al voldoende moeten zijn om het voorbeeld aan te wijzen dat na Allah’s Boodschapper gevolgd dient te worden, omdat de man die ervoor opgeleid is, gevolgd dient te worden. Allah, de Allerhoogste, zegt:
“Zeg: Zijn degenen die weten en degenen die niet weten gelijk?” (Heilige Qoraan 39:9)
Hij zei ook::
“Is dan Hij Die tot de waarheid leidt, het meer waard om aanbeden te worden, of hij die niet recht gaat tenzij hij geleid is? Wat scheelt jullie, hoe oordelen jullie?” (Heilige Qoraan 10:35)
De geschiedenis doet verslag van vele feiten, die ons vertellen dat Ali de meest geleerde man was onder alle metgezellen, en zij vroegen hem bij elke belangrijke zaak om raad, en voor zover we weten is het nooit voorgekomen dat hij niet bereid was om advies te geven.
Aboe Bakr zei: “Moge Allah mij nooit in een situatie plaatsen die Aboe Hassan niet kan oplossen.” En Omar zei: “Als Ali er niet was geweest, dan zou Omar ten onder gegaan zijn.” [89]
En Ibn Abbas zei: “Mijn kennis en de kennis van de metgezellen van Mohammed (s.a.w.) is niet meer dan een druppel in zeven zeeën vergeleken met Ali’s kennis.”
En dit is wat Imam Ali zelf zei over zichzelf: “Vraag mij voordat je mij verliest. Bij Allah, als je mij iets vraagt over iets dat kan gebeuren tot aan de dag des Oordeels, dan zal ik je erover vertellen. Vraag mij over het Boek van Allah, want bij Allah er is geen (Qoraan)vers waarvan ik niet weet of het ‘s nachts of overdags geopenbaard is, of dat het op een vlakte of op een berg is geopenbaard.” [90]
Aboe Nakr werd een keer gevraagd naar het woord “Abb” (kruiden) in het woord van Allah, de Meest Verhevene: “En vruchten en kruiden, een voorziening voor jullie en voor jullie vee” (Heilige Qoraan 80:31-32)
Aboe Bakr antwoordde: “Welke hemel zou me schaduw geven en welk land zou me dragen als ik iets zou zeggen over het Boek van Allah wat ik niet wist.” En dit is wat Omar zei: “Alle mensen zijn meer geleerd dan ik, zelfs vrouwen.” Hij werd eens gevraagd naar de betekenis van een Qoraanvers, en zijn reactie was dat hij de man terechtwees en hem tot bloedens toe sloeg, toen zei hij: “Vraag niet naar zaken die jou slecht lijken.” [91]
Hij werd ook gevraagd naar “al-kalalah”, maar hij wist niet wat het betekende. In zijn “commentaar” verklaarde al-Tabari dat Omar een keer zei: “Mijn kennis van al-kalalah is mij meer waard dan het bezitten van een paleis zoals die van Syrië.”
In een van zijn boeken citeerde Ibn Maja Omar, dat hij gezegd had: “Er zijn drie dingen die, als ze uitgelegd waren door de Boodschapper van Allah, mij liever zouden zijn dan wat dan ook ter wereld: al-kalalah, rente en het khalifaat.” God verhoede dat de Boodschapper van Allah (s.a.w.) gezwegen zou hebben over deze onderwerpen!
Deze hadith, zoals duidelijk zal zijn voor elk weldenkend mens, toont de speciale kwaliteit van de Leider der Gelovigen, Ali, die hem tot de juiste persoon maakt om de helper, bewaker en de plaatsvervanger (of opvolger) van de Boodschapper van Allah te zijn – net zoals Haroen de helper, bewaker en plaatsvervanger van Moesa was, toen hij weg was om zijn God te ontmoeten.
Bovendien leren we uit deze hadith dat Imam Ali de beste metgezel was, die op de tweede plaats kwam na de Boodschapper van Allah (s.a.w.)
O Allah! Houd van degene die van Ali houdt en haat degenen die hem haat, help degene die hem helpt, verlaat degene die hem verlaat en laat de rechtvaardigheid geschieden waar hij ook gaat.”
Deze hadith alleen is een voldoende antwoord op alle beweringen over de hogere plaats van Aboe Bakr, Omar en Oethmaan ten opzichte van Ali, die door de Boodschapper van Allah als de bewaker van alle gelovigen was aangewezen. Het heeft geen enkele zin - wie ook de hadith probeert te interpreteren als zijnde de vriend of helper - om het van haar oorspronkelijke betekenis af te leiden, om de integriteit van de metgezellen te beschermen.
De Boodschapper van Allah stond op in de verschrikkelijke hitte en sprak de mensen toe, zeggende: Getuigen jullie dat ik het eerste recht heb en een superieur gezag over alle gelovigen?” Ze antwoordden: “Ja, Boodschapper van Allah.” Daarop zei hij: “Ali is de meester van iedereen van wie ik de meester ben ...” etc. Dit is een duidelijke uitspraak die aanduidt dat de Boodschapper van Allah Ali aangewezen had als zijn opvolger om de natie (van de islam). Een eerlijk en verstandig mens kan niet anders dan deze interpretatie accepteren, en die van de andere weigeren, waardoor hij de integriteit van Allah’s Boodschapper beschermt vóór die van de metgezellen.
Degenen die een andere interpretatie geven aan de hadith maken in feite de wijsheid van de Boodschapper van Allah belachelijk, die de mensenmenigte verzameld had in die ondraaglijke hitte, om hen te vertellen dat Ali de vriend en de helper was van de gelovigen. En wat zeggen degenen, die een verkeerde interpretatie geven van de uitspraak om te integriteit van hun meesters te beschermen, over de stoet van felicitaties die Allah’s Boodschapper voor Ali organiseerde? Het begon met de vrouwen van de Profeet, de moeders van de gelovigen, daarna kwamen Aboe Bakr en Omar en zeiden tegen hem: “Goedzo Ibn Abi Talib, ineens ben je de bewaker (meester) van alle gelovigen geworden.”
In feite tonen alle historische bewijzen duidelijk aan dat degenen die bovenstaande hadith verkeerd interpreteren, leugenaars zijn. Wee degenen die schreven wat ze schreven, en wee degenen voor wat ze schrijven. Allah – de Allerhoogste – zei: “...een deel van hen verbergt zeer zeker de waarheid terwijl ze het weten” (Heilige Qoraan 2:146)
Deze eerwaarde hadith [92] is een ander duidelijk bewijs dat Imam Ali de enige was, die de Boodschapper machtigde om zijn taken te volbrengen. De Boodschapper van Allah (s.a.w.) zei het op de dag van de grote bedevaart toen hij Ali met soera Bara’a stuurde in plaats van Aboe Bakr, die huilend terugkwam en vroeg: “O Allah’s Boodschapper! Openbaar iets voor mij.” De Boodschapper (s.a.w.) antwoordde: “Mijn Heer heeft me bevolen dat niemand mijn taken kan uitvoeren, behalve ikzelf of Ali.”
Er is nog een andere hadith dat de Boodschapper van Allah tijdens een andere gelegenheid ter ere van Ali zei: “O Ali! Jij zult hen het rechte pad tonen als er na mij verdeeldheid onder hen heerst.” [93]
Als niemand de taak van Allah’s Boodschapper kon uitvoeren behalve Ali, en als hij degene was die hen de rechte weg zou wijzen nadat er verdeeldheid was ontstaan, hoe kon dan iemand die de betekenis van ‘al-Abb’ en ‘Kalallah’ niet wist meer, hoger geplaatst zijn dan Ali? Dit is treurig genoeg één van de tragedies die onze natie is aangedaan, en verhinderd heeft haar taken te doen waarvoor Allah het gekozen had. We kunnen het Allah of Zijn Boodschapper of de Leider der Gelovigen Ali ibn Abi Talib niet kwalijk nemen, maar de schuld berust duidelijk bij degenen die in opstand kwamen en veranderden, en Allah, de Allerhoogste, zei:
“En als er tegen hen wordt gezegd: “Kom tot wat Allah heeft geopenbaard en tot de Boodschapper”, dan zeggen zij: “Wat wij van onze vaders leerden is voldoende voor ons.” Wat! Zelfs als hun vaders niets wisten en de rechte weg niet volgden!” (Heilige Qoraan 5:104).
De Profeet van Allah (s.a.w.) zei wijzend naar op Ali: “Dit is mijn broer, mijn vertrouweling en mijn plaatsvervanger (khalief) na mij, luister dus naar hem en gehoorzaam hem.” [94]
Dit is een andere correcte hadith die door vele historici geciteerd wordt, van het begin van de profetische missie, en beschouwd wordt als één van de Profeets wonderen. Hoe dan ook, politieke intriges hebben de feiten verdraaid. Het is dan ook geen wonder dat de onderdrukking die toen plaatsvond terugkeert in onze tijd. Bijvoorbeeld, Mohammed Hoessein Haykal reproduceerde de hadith in zijn geheel in zijn boek "The Life of Muhammad", (Pagina 104, eerste editie 1334 Hijri). Vanaf de tweede editie en de daaropvolgende is het deel waar de Profeet zegt: “Hij is mijn vertrouweling en mijn plaatsvervanger (khalief) na mij” verwijderd.
Ook in de tafsir van al-Tabari, deel 19 pagina 121, waar de Profeet zegt: “Mijn vertrouweling en mijn plaatsvervanger (khalief) is dit veranderd in: “Dit is mijn broeder” etc etc., maar ze waren vergeten dat al-Tabari de hele hadith had geciteerd in zijn Annalen deel 2, pagina 319. Kijk hoe ze de woorden veranderen en de feiten verdraaien... ze willen het licht van Allah uitdoven met hun monden, maar Allah blijft Zijn licht verspreiden.
Tijdens mijn onderzoek wilde ik de waarheid zien, daarom zocht ik naar de eerste editie van "The Life of
Muhammad". Na lang zoeken vond ik het – gezegend zij Allah – hoewel het me heel wat kostte. Maar het belangrijkste was dat ik naar de verdraaiing keek en overtuigd werd dat slechte mensen hun uiterste best doen om de feiten te verwijderen, omdat er sterke bewijzen zijn in de handen van hun “vijanden”.
Als de eerlijke onderzoeker op zo’n schaamteloze verdraaiing stuit, dan zal hij zonder twijfel zich van hen beginnen te distantiëren, en ervan overtuigd raken dat ze geen bewijzen hebben behalve leugens en verdraaide feiten. Ze huren schrijvers aan die ze geld, titels en valse universiteitstitels geven, om voor hen boeken en artikelen te schrijven waarin ze sji’ieten beledigen en hen van godslastering beschuldigen. Tegelijkertijd verdedigen ze, ook als het onrechtvaardig is, de positie van sommige metgezellen die na het heengaan van Allah’s Boodschapper zich op hun hielen omdraaiden en goed voor kwaad verruilden.
Allah zegt:
“Zo spraken ook zij, die vóór hen kwamen, zoals dezen spreken, hun harten lijken allemaal op elkaar. Waarlijk, wij hebben de verzen duidelijk gemaakt voor een volk dat zeker is. (Heilige Qoraan: 2:118)
De Boodschapper van Allah (s.a.w.) zei: “O mensen, ik laat voor jullie twee gidsen na, waardoor jullie als jullie ze volgen, nooit af zullen dwalen. Het zijn het Boek van Allah en mijn Ahl al-Beit (familie).”
Hij zei ook: De Boodschapper van mijn God komt bijna bij mij en ik zal antwoorden. Ik laat bij jullie twee gewichtige gidsen: Het eerste is het Boek van Allah, waarin jullie leiding vinden en opheldering, en de mensen van mijn familie. Ik herinner jullie, bij Allah, aan de mensen van mijn familie... Denk, bij Allah, aan de mensen van familie...” [95]
Als we deze eervolle hadith, die door de sihahs van de soennieten al-Jamaah geciteerd worden, met enige zorgvuldigheid onderzoeken, dan concluderen we dat alleen de sji’ieten de twee gewichtige zaken volgen: “Het boek van Allah en de eerwaarde leden van de Profeets familie.” Aan de andere kant volgden de soennieten wa-al-Jama’ah de uitspraak van Omar, te weten: “Het Boek van Allah is voldoende voor ons”, maar ik wilde dat ze het Boek van Allah volgden zonder het op hun eigen manier te interpreteren. Als Omar zelf de betekenis van al-kalalah niet kende en de Qoraanverzen over de tajamoem en andere regels niet kende, wat verwachten we dan van degenen die later kwamen en hem volgden zonder het vermogen om de Qoraantekst te interpreteren?
Natuurlijk zullen zij me van repliek dienen met hun eigen aangehaalde hadith, te weten: “Ik heb voor jullie het Boek van Allah en mijn soenna nagelaten.” [96}
Deze hadith – als hij correct zou zijn – en hij is correct in algemene zin – zou samenvallen met de twee gewichtige gidsen, want toen de Profeet (s.a.w.) sprak over zijn familie (Ahl al-Beit) bedoelde hij dat ze geraadpleegd dienden te worden om twee redenen. Ten eerste om de juiste soenna door te geven aan de mensen, want ze vertellen geen leugens omdat Allah, gezegend zij Hij, hen foutloos maakte in het zuiveringsvers.
Ten tweede om de betekenis en de doelen van soenna te verklaren en te interpreteren, omdat het Boek van Allah niet voldoende als leiding is. Er zijn vele groeperingen die beweren de Qoraan te volgen maar in feite afgedwaald zijn en de Boodschapper van Allah (s.a.w.) zei: “Er zijn zoveel lezers van de Qoraan, die de Qoraan vervloekt!” Het Boek van Allah heeft geen tong en kan op diverse manieren geďnterpreteerd worden, en het bevat vage en duidelijke stukken en om het te begrijpen moeten we ons wenden tot degenen die veel kennis hebben over de Qoraan, en tot Ahl al-Beit als het gaat om de profetische hadiths.
De sji’ieten verwijzen bij alles naar de onfeilbare imams van Ahl al-Beit (de familie van de Profeet) en zij interpreteerden niets tenzij het een ondersteunende (Qoraan)tekst had.
Wij verwijzen in alle gevallen naar de metgezellen, of het nu gaat om een Qoraan-uitleg of een bevestiging van de soenna en de verklaring ervan, en we zijn op de hoogte van de metgezellen en hun interpretaties en hun persoonlijke meningen over de duidelijke teksten, en daar zijn er honderden van, zodoende kunnen we niet op hen steunen, na wat zij gedaan hebben.
Als we onze religieuze leiders vragen: “Welke soenna volgt u?” Dan antwoorden ze steevast: “De soenna van de Boodschapper van Allah!” Maar de historische feiten zijn daarmee in tegenspraak, want zij beweren dat de Boodschapper van Allah zei: “Neem mijn soenna en de soenna van de rechtgeleide khaliefen na mij. Hou je daaraan stevig vast.” Maar de soenna die ze volgen is vaak de soenna van de rechtgeleide khaliefen en zelfs de soenna van Allah’s Boodschapper (s.a.w) die ze beweren te volgen, is feitelijk doorgegeven door deze mensen.
Maar we lezen in onze sihah’s dat de Boodschapper van Allah (s.a.w.) hen verhinderde zijn soenna op te schrijven, opdat het niet in strijd zou zijn met de Qoraan. Aboe Bakr en Omar deden hetzelfde tijdens hun khalifaat, daarom hebben we geen bewijs voor de hadith: “Ik laat voor jullie mijn soenna achter.” [97]
De voorbeelden die ik in deze studie heb genoemd – naast de velen die ik niet heb genoemd – zijn afdoende om deze hadith te verwerpen, omdat er elementen in de soenna van Aboe Bakr, Omar en Oethmaan zitten, die in strijd zijn met de soenna van de Profeet (s.a.w.) en deze zelfs ontkennen, zoals zo meteen duidelijk zal worden.
De eerste gebeurtenis die plaatsvond direct na de dood van Allah’s Boodschapper (s.a.w.), waarvan zowel soennieten als historici verslag doen, was het meningsverschil tussen Fatima al-Zahra en Aboe Bakr over de hadith: “Wij, de profeten, laten geen erfenis na, alles wat we nalaten dient naar liefdadigheid te gaan.”
Fatima ontkende en weerlegde deze hadith, met het bewijs van Allah’s Boek. Ze protesteerde tegen Aboe Bakr’s bewering en zei dat haar vader het Boek van Allah, dat aan hem was geopenbaard, niet kon tegenspreken, en Allah, gezegend zij Hij de Meest Verhevene. zei:
“Allah gebiedt jullie met betrekking tot jullie kinderen: de jongen zal het gelijke krijgen als het aandeel van twee meisjes ...” (Heilige Qoraan 4:11).
Dit Qoraanvers is algemeen en van toepassing op zowel profeten als niet-profeten.
Ze protesteerde ook met de volgende woorden van de Meest Verhevene:
“En Soeleiman was Dawoeds erfgenaam” (Heilige Qoraan 27:16) en beiden waren profeten.
Allah, glorie zij Hem, zei ook:
“... Schenk mij dan van U een erfgenaam, die van mij zal erven en van de kinderen van Jaqoeb zal erven, en maak hem, mijn Heer, één met wie U weltevreden bent. (Heilige Qoraan 19:5-6)
De tweede gebeurtenis waarbij Aboe Bakr tijdens de eerste dagen van zijn khalifaat betrokken was, die zowel de soennieten als de historici verslag beschrijven, was zijn onenigheid met de persoon die hem het meest na stond, Omar ibn al-Khattab. Het ging om Aboe Bakr’s beslissing om de mensen te bevechten en te doden die weigerden zakaat (armenbelasting) te betalen. Omar protesteerde en adviseerde hem niet te vechten, omdat hij de Boodschapper van Allah had horen zeggen: “Het is mij bevolen om de mensen te bevechten tot zij zeggen: “Er is geen god dan Allah en Mohammed is de Boodschapper van Allah.” En degene die dit zegt kan zijn rijkdom voor zichzelf houden en ik heb geen recht op zijn (bloed) en hij is rekenschap verschuldigd aan Allah.”
Dit schreef Moeslim in zijn sahih: “De Boodschapper van Allah (s.a.w.) gaf de vlag aan Ali op de dag van Khaibar en Ali zei: “O Boodschapper van Allah, waarvoor vecht ik tegen hen?” De Boodschapper van Allah (s.a.w.) zei: “Vecht tegen hen tot ze getuigen dat er geen god is dan Allah en dat Mohammed de Boodschapper van Allah is, en als ze dat doen, dan mogen jullie hen niet doden of hun rijkdom nemen, behalve rechtmatig, en zij zullen rekenschap verschuldigd zijn aan Allah.” [98]
Maar Aboe Bakr stelde zich niet tevreden met deze hadith en zei: “Bij Allah, ik zal degenen bevechten die een verschil maken tussen gebed en zakaat, omdat zakaat rechtmatig geheven wordt op bezit.” Hij zei ook: “Bij Allah als ze me een touw onthouden, dat ze gewend waren te geven aan Allah’s Boodschapper, dan zal ik er ervoor vechten.” Hierna was Omar ibn al-Khattab tevreden en zei: “Toen ik zag dat Aboe Bakr vastbesloten was, was ik erg verheugd.”
Ik weet niet hoe Allah iemand blij kon maken die de soenna van de Profeet tegenhield. Deze interpretatie diende om hun gevecht tegen moslims te rechtvaardigen, ook al had Allah het verboden om oorlog tegen hen te voeren. Allah zei in zijn Glorieuze Boek:
“O jullie die geloven! Als jullie ten strijde gaan op Allah’s weg, onderzoek dan eerst, en zeg niet tegen iemand die jullie vrede aanbiedt: “Jij bent geen gelovige.” Ben je uit op de goederen van dit wereldse leven? Maar bij Allah zijn er overvloedige winsten. Zo waren jullie voorheen ook, maar toen heeft Allah jullie een gunst bewezen, verricht daarom eerst onderzoek. Gewis Allah is op de hoogte van wat jullie doen.” (Heilige Qoraan 4:94)
Degenen die weigerden om Aboe Bakr zakaat te betalen, ontkenden niet de noodzaak ervan, maar stelden het alleen uit om de khalifaatkwestie uit te zoeken. De sji’ieten zeggen dat deze mensen verbaasd waren over de opvolging van Aboe Bakr. Sommigen van hen waren aanwezig geweest bij de Boodschapper van Allah tijdens zijn afscheidshadj en hadden de uitspraak gehoord waarin hij Ali ibn Abi Talib genoemd had. Zodoende besloten ze nog een tijdje te wachten tot ze uitleg kregen over wat er gebeurd was. Maar Aboe Bakr wilden hen de mond snoeren, zodat ze de waarheid niet zouden spreken. Omdat ik niet met de sji’ieten aan het redeneren ben, noch protesteer tegen wat zij zeggen, laat ik de kwestie voor degene die erin geďnteresseerd is.
Maar ik mag hier niet vergeten te vermelden, dat de Boodschapper van Allah (s.a.w.) een ontmoeting had met Tha’alabah, die hem herhaaldelijk vroeg om voor hem te bidden, dat hij rijk mocht worden, en hij beloofde Allah daarbij aalmoezen te geven. De Boodschapper van Allah (s.a.w.) bad voor hem en Tha’alabah werd zo rijk dat zijn schapen en kamelen Medina vulden, en hij begon zijn plichten te verwaarlozen en kwam niet langer naar het vrijdagmiddaggebed. Toen de Boodschapper van Allah (s.a.w.) een paar afgezanten stuurde om de zakaat te innen, weigerde hij hen iets te geven, zeggende dat het een djiziah was (hoofdelijke belasting voor vrije niet-moslims onder moslimbestuur) of iets dergelijks. De Boodschapper van Allah ging niet tegen hem vechten, noch beval hij hem te doden en Allah openbaarde het volgende vers over hem:
“En er zijn degenen van hen die een verbond met Allah sloten: “Als Hij ons uit Zijn Genade geeft, dan zullen wij zeker aalmoezen betalen en wij zullen zeker tot de goeden behoren.” Maar toen Hij hem uit Zijn Genade schonk, werden zij er gierig mee en draaiden zich om en trokken zich terug.” (Heilige Qoraan 9:75-76)
Na de openbaring van bovenstaand Qoraanvers kwam Tha’alabah huilend naar de Boodschapper van Allah en vroeg hem zijn zakaat te accepteren, maar de Boodschapper van Allah weigerde, volgens het verhaal, het te accepteren.
Als Aboe Bakr en Omar de soenna van de Boodschapper volgden, waarom stonden zij dan het doden van al deze onschuldige moslims toe, alleen omdat zij de zakaat weigerden te betalen?
Wat betreft de geloofsverdedigers die probeerden Aboe Bakrs vergissing te corrigeren, toen hij de zakaat als een rechtmatige belasting op bezit interpreteerde, er is geen excuus voor hen noch voor Aboe Bakr na het verhaal van Tha’alabah, die de zakaat achterhield en het als ‘djiziah’ beschouwde. Wie weet, misschien wist Aboe Bakr zijn vriend Omar te overtuigen om degenen, die weigerden de zakaat te betalen, te doden, omdat hun verzet zich anders door de islamitische wereld zou verspreiden en misschien tot de opleving van de uitspraak van al-Radier zou leiden, waarin Ali als opvolger van de Allah’s Boodschapper werd aangewezen werd. Zodoende wilde Omar ibn al-Khattab hen bevechten, en het was ook hij die dreigde degenen die in Fatima’s huis verbleven, te zullen vermoorden en verbranden, om hun bijval af te dwingen voor zijn vriend.
Het derde incident dat plaatsvond tijdens de vroege dagen van Aboe Bakrs khalifaat, waarin hij van mening verschilde met Omar, en waarvoor bepaalde Qoraanverzen en hadith werden geďnterpreteerd, betrof Khalied ibn al-Walid die Malik vermoordde en zijn vrouw nam en op dezelfde dag met haar trouwde. Omar zei tegen Khalied: “O vijand van Allah, jij hebt een moslimman vermoord en toen nam je zijn vrouw ... bij Allah, ik zal je stenigen.” [99]
Maar Aboe Bakr verdedigde Khalied en zei: “O Omar, vergeef hem, hij heeft een vergissing begaan, maar wijs hem niet terecht.”
Dit is een ander schandaal dat de geschiedenis ons leert over een vooraanstaand metgezel. Als we over hem praatten, praatten we met respect en verering. We gaven hem zelfs de titel ‘Het eeuwig getrokken zwaard van Allah’. Wat kan ik zeggen over een metgezel die dit alles heeft gedaan? Wie vermoordde Malik ibn Noewaijrah, de vooraanstaande metgezel, leider van Bani Tamin en Bani Jarboe, beroemd vanwege zijn moed en edelmoedigheid? De geschiedschrijvers vertellen ons dat Khalied Malik en zijn volgelingen doodde nadat zij hun wapens neergelegd hadden en samen stonden te bidden. Ze werden vastgebonden met touwen. Leila bint al-Minhal, de vrouw van Malik, was bij hen en zij werd als één van de mooiste Arabische vrouwen van haar tijd beschouwd. Khalied was overweldigd door haar schoonheid. Malik zei: “O Khalied, stuur ons naar Aboe Bakr en hij zal ons berechten.” En Abdoellah ibn Omar kwam samen met Aboe Qoetadah al-Ansari tussenbeide en drongen er bij Khalied op aan om hen naar Aboe Bakr te sturen, maar hij weigerde en zei: “Allah zal het me nooit vergeven als ik hem niet dood.”
Malik wendde zich toen tot zijn vrouw Leila en zei tegen Khalied: “Hierom wordt ik vermoord.” Daarna beval Khalied tot zijn executie en hij nam zijn vrouw Leila en trouwde nog diezelfde nacht met haar. [100]. Wat kan ik zeggen over deze metgezellen die overtraden wat Allah verboden heeft, zij doodden moslims vanwege persoonlijke grillen en stonden zichzelf vrouwen toe, die Allah ons verboden heeft. In de islam mag een weduwe niet trouwen met een andere man voor er een bepaalde tijd is verstreken, en deze periode is door Allah gespecificeerd in Zijn Glorieuze Boek. Maar Khalied volgde zijn grillen en verlaagde zichzelf, want wat zou deze periode (Iddah) voor hem betekenen, nadat hij haar man en zijn volgelingen al gedood had, ondanks het feit dat ze moslims waren. Abdoellah ibn Omar en Aboe Qoetada hebben dit verklaard, en de laatste werd zo boos over Khalieds gedrag dat hij terugging naar Medina en zwoer dat hij nooit meer in een leger zou dienen dat geleid werd door Khalied ibn al-Walid. [101]
Als we over dit beroemde gebeuren spreken, is het de moeite waard om te kijken wat Haikal zegt in zijn boek "al-Siddiq Aboe Bakr", in het hoofdstuk "De mening van Omar en zijn argumenten over de kwestie": “Omar, die een ideaal voorbeeld was van standvastige rechtvaardigheid, begreep dat Khalied onrechtvaardig was geweest jegens een andere moslim man, en zijn vrouw nam voor het eind van haar iddah (wachttijd), daarom mocht hij niet de aanvoeder blijven van het leger. Opdat dergelijke incidenten niet herhaald zouden worden en het de zaken van de moslims niet zou bederven en hen een slechte naam zouden geven onder de Arabieren, zei hij: “Het is niet juist om hem ongestraft te laten na zijn affaire met Leila.”
Laat ons veronderstellen dat het juist was, dat hij een oordeel over Malik velde maar het verkeerd had, dat zou Omar niet toestaan. Wat hij alleen al met zijn weduwe gedaan had betekende dat hij voor het gerecht gebracht moest worden. Bovendien, dat hij het ‘zwaard van Allah’ was en de aanvoerder van het overwinnende leger, gaf hem niet het recht om te doen wat hij had gedaan, anders zouden mensen zoals Khalied de wet misbruiken. Of erger nog, ze zouden slechte voorbeelden zijn voor alle moslims in hun respect voor het Boek van Allah. Zodoende bleef Omar druk uitoefenen op Aboe Bakr tot hij Khalied terugriep en hem berispte.” [102]
Mogen we Mr. Haikel en de zijnen van onze geleerden vragen, die bereid zijn compromissen te sluiten om de eer van de metgezellen te beschermen: Waarom bracht Aboe Bakr Khalied niet voor het gerecht? En als Omar een ideaal voorbeeld was van standvastige rechtvaardigheid, zoals Haykal beweert, waarom ontzette hij hem dan alleen uit het bevel van het leger, en bracht hij hem niet voor het gerecht, zodat hij geen slecht voorbeeld zou zijn voor alle moslims in hun respect voor het Boek van Allah, zoals hij zei? En respecteerden zij dan het Boek van Allah en voerden zij de wetten van Allah uit? Nee! Het was een kwestie van politiek! Dat doet wonderen, het verandert de waarheid en slaat Qoraanteksten in de wind.
Sommigen van onze geleerden vertellen ons in hun boeken dat Allah’s Boodschapper (s.a.w.) op een keer erg boos werd toen Oesama probeerde te bemiddelen namens een vooraanstaande vrouw, die werd beschuldigd van stelen. De Boodschapper van Allah (s.a.w.) zei: “Wee jij! Bemiddel jij over één van de wetten van Allah? Bij Allah, als het Fatima de dochter van Mohammed was, dan zou ik haar hand eraf hakken. Het bracht de ondergang bij degenen voor jullie, omdat ze de dief lieten gaan als hij een vooraanstaand persoon was, maar ze brachten hem voor het gerecht als hij een zwak persoon was.”
Hoe konden onze geleerden zwijgen over het doden van onschuldige moslims, en het trouwen met hun weduwen nog diezelfde nacht, terwijl zij hun echtgenoten pas net hadden verloren? En waren ze maar blijven zwijgen! Maar ze probeerden Khalieds misdaad te rechtvaardigen door diverse deugden voor hem te verzinnen, ze noemden hem zelfs ‘het eeuwig getrokken zwaard van Allah”! Ik weet nog hoe verbaasd ik was door één van mijn vrienden, die ervan hield om grapjes te maken en de betekenis van woorden te veranderen, toen ik tijdens mijn dagen van onwetendheid de deugden van Khalied ibn al-Walid noemde en hem ‘het eeuwige getrokken zwaard van Allah’ noemde. Hij antwoordde: “Hij is het kromme zwaard van de duivel!”
Toen was ik verbaasd, maar na mijn onderzoek heeft Allah mijn ogen geopend en me geholpen om de ware waarde te kennen van degenen die het khalifaat gegrepen hebben, de wetten van Allah veranderden en de grenzen van Allah overschreden.
Er is een beroemd verhaal over Khalied dat zich afspeelde tijdens het leven van de Profeet (s.a.w.). Deze stuurde hem op een missie naar Bani Joedhaimah om hen tot de islam uit te nodigen, maar hij beval hem niet tegen hen te vechten. Maar zij waren niet erg duidelijk in hun islamgetuigenis. In plaats daarvan zeiden ze: “We keren ons tot ... we keren ons tot (de islam)” Als gevolg hiervan begon Khalied hen te doden en nam sommigen van hen gevangen. Hij duwde ze naar zijn vrienden toe en beval hen om deze gevangenen te doden. Maar sommigen van zijn vrienden weigerden dit te doen omdat ze begrepen dat deze mensen zich daadwerkelijk hadden bekeerd tot de islam. Daarom keerden zij terug en vertelden de Profeet (s.a.w.) wat er was gebeurd. Hij zei: “O Allah ik ben onschuldig aan Khalieds daad.” Hij zei het twee keer [103] en stuurde toen Ali ibn Abi Talib met geld naar Bani Joedhaimah om smartengeld te betalen voor hun daad en voor het verlies van hun rijkdom, zelfs als het om een hond ging. De Boodschapper van Allah (s.a.w.) stond op en richtte zich tot de Qibla (de richting van de Ka’aba), hief zijn handen op naar de hemel en zei drie maal: “O Allah ik ben onschuldig aan Khalieds daad [104]
Mogen we vragen hoe het zit met de zogenaamde eerlijkheid van de metgezellen, die deze mensen beweerden te hebben gehad? Khalied ibn al-Walid wordt beschouwd als een van onze grootste militaire leiders, en hij wordt ‘het zwaard van Allah’ genoemd. Betekent dat dan, dat Allah Zijn zwaard trok om onschuldige moslims te vermoorden en de integriteit van mensen te schenden? Hier is sprake van een duidelijke tegenstrijdigheid, want Allah verbiedt het doden van mensen en verbiedt het plegen van lage daden, maar Khalied lijkt het zwaard van de onrechtvaardigheid te hebben getrokken om onschuldige moslims te doden en hun rijkdom te vorderen en hun vrouwen in bezit te nemen.
Het is een flagrante leugen en een duidelijke misleiding. Lof en dank zij U, onze God ... Gezegend zij U de Meest Verhevene, U schiep de hemelen en de aarde en wat ertussen is niet in oneerlijkheid. Dit zijn twijfels van degenen die spotten. Wee degenen die godslasteringen uiten, want de hel wacht op hen. Hoe kon Aboe Bakr, die de khalief was van de moslims, naar al deze misdaden luisteren en erover zwijgen? Bovendien vroeg hij Omar om Khalied niet langer te veroordelen en was hij erg boos op Aboe Qoetadah, omdat hij vurig protesteerde tegen Khalieds daad. Dacht hij soms dat Khalied een oordeel had geveld, maar het bij het verkeerde eind had? Wat voor een excuus kon er gegeven worden voor dergelijke corrupte criminelen, die de menselijke integriteit schenden en denken een oordeel te hebben geveld.
Ik denk niet dat Aboe Bakr bezig was een oordeel uit te spreken over Khalied, die door Omar ‘vijand van Allah’ werd genoemd. Omar vond dat Khalied moest worden gedood omdat hij een onschuldige moslim had vermoord, of dat hij onderworpen moest worden aan een regen van stenen omdat hij overspel had gepleegd met Leila, de weduwe van Malik. Maar Khalied werd op geen enkele manier gestraft, omdat hij de volledige steun had van Aboe Bakr, die beter dan wie dan ook de hele waarheid over Khalied kende. En zo won Khalied het van Omar.
De geschiedenis meldt verder dat Aboe Bakr, na deze verschrikkelijke misdaad, Khalied op een missie naar al-Jamamah stuurde, waaruit hij als overwinnaar tevoorschijn kwam. Vervolgens trouwde hij weer met een meisje, op precies dezelfde manier als hij met Leila had gedaan, nog voor het bloed van onschuldige moslims en het bloed van Moesailama was opgedroogd. Later riep Aboe Bakr hem ter verantwoording en gebruikte sterkere bewoordingen dan tijdens het geval met Leila [105]. Ongetwijfeld was de echtgenoot van het meisje door Khalied vermoord. Maar hij nam haar voor zichzelf zoals hij met Leila had gedaan, de weduwe van Malik. Dit moet wel zo gegaan zijn, want anders had Aboe Bakr hem niet ter verantwoording geroepen en krachtiger termen gebruikt dan in het voorgaande geval. De historici citeren de woorden van Aboe Bakr’s brief aan Khalied ibn al-Walid waarin hij schreef: “O, Ibn Oem Khalied. In mijn leven doe jij niets dan vrouwen trouwen, en in jouw achtertuin ligt het bloed van twaalfhonderd moslims op te drogen.” [106] Toen Khalied de brief las merkte hij op: “Dit moet het werk zijn van al-A’sar”, doelend op Omar ibn al-Khattab.
Dit zijn de zuivere feiten waardoor ik dit soort type metgezellen schuw, evenals hun volgelingen die hen steunen en bereidwillig verdedigen en diverse teksten en verhalen verzinnen om de daden van Aboe Bakr, Omar, Oethmaan, Khalied ibn al-Walid, Mouawijah, Amr ibn al-Aas en hun soortgelijken te verdedigen. O Allah! Ik ben onschuldig aan de daden en uitspraken van deze mensen die Uw wetten tegenwerkten, Uw verboden overtraden en Uw domeinen betraden. Ik ben onschuldig aan hun volgelingen en hun aanhangers, ondanks hun volle wetenschap over hun misdaden. Vergeef me voor mijn eerdere steun aan hen want ik was onwetend en Uw Boodschapper zei: “Hij die (de onwetenden) niet kent, kan zijn onwetendheid niet vergeven worden.”
O Allah! Onze leiders hebben ons laten dwalen en de waarheid versluierd en ons verdraaide beelden gegeven van deze omlaag gevallen metgezellen, en hebben ons laten geloven dat zij de beste mensen waren na Uw Boodschapper. Het lijdt geen twijfel dat onze voorvaders het slachtoffer waren van de misleiding en intriges van de Oemmaijaden en later de Abbasieden.
O Allah! Vergeef hen en vergeef ons want U weet wat wij in onze zielen verbergen. Zij hielden van en respecteerden deze metgezellen met goede bedoelingen, in de veronderstelling dat zij de helpers waren van Uw boodschapper, moge Uw zegeningen en vrede met hem en degenen die van hem houden zijn. U weet, mijn Heer, hun en onze liefde voor de gezuiverde familie , de Imams die U gereinigd en gezuiverd heeft, met aan hun hoofd de meester van alle moslims, de Leider der gelovigen, de baas van de uitzonderlijk stralende, Imam van allen die Allah vrezen, onze heer Ali ibn Abi Talib.
O Allah! Laat mij één van hun volgelingen zijn die zichzelf gewijd hebben aan hun zaak en hun pad volgden. Laat mij aan boord van hun schip gaan en help mij om mij vast te houden aan hun sterke schakel. Laat mij hun deuren binnen gaan en help mij in mijntoewijding aan hun liefde, help mij hun woorden en daden te volgen, en laat mij dankbaar zijn voor hun deugden. O Allah! Laat mij met hen zijn, want Uw Profeet (s.a.w.) zei: “De mens staat (op de dag van het oordeel) op met degenen van wie hij houdt.”
De Boodschapper van Allah (s.a.w.) zei: “Zie! Het voorbeeld van mijn Ahl al-Beit voor jullie is als de ark van Noach, wie er aan boord meeging was gered, en wie er zich vanaf keerde verdronk. [107]
Hij zei ook: “Het voorbeeld van mijn Ahl al-Beit is als de Poort van Berouw van de kinderen van Israël, wie er doorheen ging werd vergeven.” [108]
Ibn Hajar haalde bovenstaande hadith aan in zijn boek "Al-Sawa'iq al-Mahriqa" en gaf het volgende commentaar:
“Het idee achter de vergelijking met de ark (schip) wil zeggen: wie van hen houdt en hen vereert als een teken van zijn dankbaarheid voor hun genade, en wie geleid wordt door hun geleerde mensen, zal gered worden van de duisternis van tegenstrijdigheden. Wie echter achterblijft zal verdrinken in de zee van ondankbaarheid en zal vernietigd worden in de wildernis van onderdrukking. De reden voor de vergelijking van Ahl al-Beit met de Poort van Berouw is dat Allah, de Allerhoogste, de Poort van Berouw (de poort van Jericho of Jeruzalem) tot een teken maakte van Zijn vergevingsgezindheid. Zo is ook Ahl al-Beit een middel van berouw voor deze natie.”
Ik wou dat ik Ibn Hajar kon vragen of hij een van degenen was die aan boord van het schip ging en de deur binnentrad en of hij geleid werd door hun religieuze leiders (oelema), of was hij een van degenen die bevelen wat ze zelf niet in praktijk brengen, en die hun geloof tegenspreken? Er zijn vele oneerlijke mensen die, als ik hen ernaar vraag of met hen discussieer, zeggen: “Wij zitten in een gunstiger positie ten opzichte van Ahl al-Beit en Imam Ali dan anderen; wij respecteren en waarderen Ahl al-Beit en niemand kan hun gunsten en deugden ontkennen.”
Ja, ze zeggen met hun tong wat niet in hun harten is, of ze respecteren en waarderen hen, maar volgen en imiteren zijn vijanden die hen bevochten en hen tegenspraken; of ze weten misschien in veel gevallen niet eens wie Ahl al-Beit zijn. Als je hen vraagt wie Ahl al-Beit zijn dan zeggen ze: “Dat zijn de vrouwen van de Profeet, bij wie Allah het slechte heeft weggehouden en die Hij heeft gezuiverd.” Toen ik de vraag eens aan één van die mensen stelde, loste hij het raadsel op met het volgende antwoord: “Alle soennieten en al-jamaah volgen Ahl al-Beit.” Ik was verbaasd en zei: “Hoe kan dat?” Hij antwoordde: “De Boodschapper van Allah zei dat we de helft van ons geloof moesten nemen van deze Hoemaira, hij bedoelde Aďsja, en zodoende namen we de helft van het geloof van Ahl al-Beit.”
Op deze basis kan men het respect en de waardering voor Ahl al-Beit begrijpen, maar wanneer je hen vraagt naar de twaalf imams, dan kennen ze van hen alleen Ali, Hassan en Hoessein, en van Hassan en Hoessein accepteren ze het imamaat niet. Trouwens, ze respecteren ook Mouawijah ibn Abi Soefian, die Hassan vergiftigde en vermoordde (ze noemen Mouawijah ‘de schrijver van de openbaringen’) en ze respecteren Amr ibn al-Aas op dezelfde manier als ze Imam Ali respecteren.
Dit is niets dan tegenstrijdigheid en verwarring en een poging om het goede met het slechte te bedekken en het licht met duisternis. Want hoe kan het hart van een gelovige tegelijkertijd liefde voor Allah en liefde voor de duivel bevatten? Allah zei in Zijn Glorieuze Boek:
“Gij zult geen volk vinden dat in Allah en de Laatste Dag gelooft, en houdt van degenen die zich verzetten tegen Allah en Zijn Boodschapper, zelfs als het hun eigen vaders waren, hun zoons, hun broers of hun familiestam. Dit zijn degenen in wiens harten Hij het geloof gedrukt heeft en die Hij versterkt heeft met inspiratie van Hem, en Hij zal hen tuinen laten binnentreden waarin rivieren stromen, daarin verblijvend; Allah is weltevreden met hen en zij zijn weltevreden met Hem, dit is Allah’s partij, voorzeker de partij van Allah zijn de overwinnaars.” (Heilige Qoraan 58:22)
Allah zei ook:
“O jullie die geloven! Neem niet Mijn vijand en jullie vijand tot vrienden. Zullen jullie hen liefhebben terwijl zij ontkennen wat tot jullie is gekomen van de waarheid? (Heilige Qoraan 60:1)
De Boodschapper van Allah (s.a.w.) zei: “Wie ooit wenst te leven en sterven zoals ik, en in de Tuin van Eden wil verblijven na de dood, dient Ali als zijn meester erkennen en na mij Ahl al-Beit volgen, want zij zijn mijn Ahl al-Beit en zij zijn geschapen uit dezelfde kennis en begrip als ikzelf. Wee mijn volgelingen die de onderscheidende kenmerken van Ahl al-Beit zullen ontkennen en hun relatie tot mij en gehechtheid aan mij veronachtzamen. Moge Allah hen nooit laten profiteren van mijn bemiddeling.” [109]
Zoals te zien is, bevat bovengenoemde hadith een van die duidelijke uitspraken die geen interpretatie nodig hebben, noch ruimte aan de moslims geeft om te kunnen kiezen, maar in plaats daarvan ontzenuwt het elk excuus. Als hij Ali niet volgt en de familie van de Profeet, Ahl al-Beit, erkent, dan zal hij geen bemiddeling krijgen van hun grootvader, de Boodschapper van Allah (s.a.w.). Ik kan hier nog bij vermelden dat ik aan het begin van mijn onderzoek mijn twijfels had over de betrouwbaarheid van deze hadith, en ik vond dat het een grote bedreiging inhield voor degenen die het niet overeenstemmen met Ali en Ahl al-Beit, vooral daar de hadith geen ruimte laat voor interpretatie.
Ik werd behoorlijk bezorgd toen ik het boek "Al-Isabah" las, waarin Ibn Hajar al-Asqalani het volgende commentaar levert op de desbetreffende hadith: "...Ik baseerde de hadith op wat Jahya ibn Ja’la al-Moeharibi had gezegd, en hij is zwak.” Eigenlijk haalde Ibn Hajar wat overgebleven twijfels bij me weg, want ik dacht dat Jahya ibn Ja’laal-Moeharihi de hadith had verzonnen en geen betrouwbare overleveraar kon zijn.
Maar Allah – de Meest Verhevene – wilde mij de hele waarheid laten zien. Ik las een boek getiteld “Ideologische discussies over de geschriften van Ibrahim al-Jabhan. [110] Dit boek helderde de kwestie op en het werd mij duidelijk dat Jahja ibn Ja’la een betrouwbare overleveraar van hadiths was, en dat de twee sjeikhs, Moeslim en Boekhari vertrouwden op wat hij overleverde. Ik onderzocht de zaak en kwam erachter dat al-Boekhari een paar hadiths citeerde die door hem waren overgeleverd over de slag van al-Hoedaibijah, en ze werden geplaatst in deel 3, pagina 31. Moeslim citeerde ook een paar hadiths in zijn sahih, deel 5, in het hoofdstuk getiteld “De Grenzen”, pagina 119. Zelfs al-Dhahabi, met al zijn beperkingen, beschouwde hem als een betrouwbare overleveraar, tezamen met de imams van al-Joerh en al-Ta'deel (criteria die op hadiths toegepast worden om uit te vinden wie een betrouwbare en onbetrouwbare overleveraar is) en natuurlijk gebruikten de twee sjeikhs (Moeslim en Boekhari) hem als een betrouwbare bron) Dus vanwaar al dit geďntrigeer, verdraaiingen en misleiding over een man die door de auteurs van de sihahs als een betrouwbare overleveraar werd beschouwd?
Was het omdat hij de waarheid sprak over de noodzaak om Ahl al-Beit te volgen, dat hij door Ibn Hajar als zwak gebrandmerkt werd?
Het lijkt erop dat Ibn Hajar zich niet heeft gerealiseerd dat zijn boeken onderworpen zouden aan het onderzoek van een aantal zeer toegewijde geleerden en dat hij door hen verantwoordelijk zou worden gesteld voor alles wat hij had geschreven. Deze geleerden konden zijn vooroordelen en onwetendheid blootleggen, omdat zij geleid werden door het licht van de Profeet en Ahl al-Beit.
Ik realiseerde mij later dat sommigen van onze geleerden hun best doen om de waarheid bedekt te houden, zodat de zaken van de metgezellen en de khaliefen, die als hun leiders en idolen worden beschouwd, onbekend blijven. We zien dat ze de correcte hadiths op hun eigen manier proberen te interpreteren en er verschillende betekenissen aan geven. Soms ontkennen ze de hadiths die hun eigen visie tegenspreken, zelfs als ze voorkomen in hun eigen boeken en sihah’s. Soms verwijderen ze de helft of eenderde van de profetische hadiths en vervangen ze het door iets anders! Soms trekken ze de betrouwbaarheid van de overleveraars in twijfel, omdat zij onderwerpen aankaartten die hen niet bevallen. Soms publiceren zij de hadiths in de eerste editie (van een boek), maar verwijderen ze de hadiths uit de volgende edities, zonder enige opgaaf van redenen. En dat terwijl de intelligente lezer toch over zijn volle verstand beschikt, om te begrijpen waarom de hadith verwijderd is!
Ik ben achter al deze dingen gekomen na een uiterst nauwgezet onderzoek. Ik heb ook overtuigende bewijzen voor alles wat ik zeg. Ik wilde dat ik al die uitvluchten niet hoefde te horen, waarmee ze de daden van de metgezellen rechtvaardigen, die zich op hun hielen hadden omgekeerd. Want hun visies lijken elkaar tegen te spreken en ze spreken de historische feiten tegen. Ik wilde dat ze het pad van rechtvaardigheid zouden volgen, zelfs als het bitter was, dan zouden ze hun eigen verstand en het verstand van anderen niet vertroebelen.
Ze beweerden dat sommige vroegere metgezellen geen betrouwbare overleveraars van de Profeets soenna waren. Daarom verwijderden ze wat hen niet beviel, vooral als deze hadiths over de laatste instructies van Allah’s Boodschapper op zijn sterfbed gingen.
Al-Boekhari en Moeslim schrijven beiden over het feit dat de Boodschapper van Allah (s.a.w.) op zijn sterfbed drie dingen adviseerde:
“Verwijder alle polytheďsten van het Arabische schiereiland”;
“Beloon de delegatie op dezelfde manier als ik heb gedaan” en de verteller zei toen: “De derde ben ik vergeten.” [111]
Is het mogelijk dat deze metgezellen die aanwezig waren tijdens het sterfbed en drie instructies hoorden, de derde vergaten, terwijl we weten dat ze een heel dichtwerk uit hun hoofd kenden nadat ze het éénmaal gehoord hadden? Nee. Het was een politieke strategie die maakte dat ze de derde instructie terzijde legden en hem daarna nooit meer te noemden. Dit is nog één van die komedies die de metgezellen hebben georganiseerd, want het lijdt geen twijfel dat de eerste instructie van Allah’s Boodschapper (s.a.w.) de benoeming van Ali als zijn opvolger was, maar de verteller vertelde dit niet.
Degene die een onderzoek verricht naar deze kwestie zal onvermijdelijk stuiten op de onweerlegbare aanbeveling van Ali voor het khalifaat, ondanks alle pogingen om het te bedekken of te verwijderen. Al-Boekhari noemde het in zijn hoofdstuk getiteld “Al-Wasaja” (het testament of de aanbevelingen), Moeslim noemde het ook in zijn sahih. Hij zei dat de Profeet Ali aanbevool voor het khalifaat in aanwezigheid van Aďsja. [112] Kijk hoe Allah Zijn licht laat schijnen, zelfs als de onderdrukkers het trachten te bedekken.
Ik herhaal hier wat ik eerder heb gezegd: als deze metgezellen niet betrouwbaar genoeg waren om de aanbevelingen van Allah’s Boodschapper door te geven, hoe kunnen we dan hun volgelingen en degenen die na hen kwamen iets verwijten?
Als Aďsja, de moeder van de gelovigen, de naam van Ali niet kon verdragen en hem niets goeds kon toewensen, zoals Ibn Sa’d schrijft in zijn Tabaqat [113], en als al-Boekhari in zijn sahih in het hoofdstuk “De ziekte van de Profeet en zijn dood” schrijft dat zij op haar knieën viel om Allah te danken toen ze het nieuws van zijn Ali’s dood hoorde, hoe kunnen we dan van haar verwachten dat zij Ali zou aanbevelen, terwijl ze privé en publiekelijk bekend stond om haar tegenwerking en haat jegens Ali, zijn zoons en de familieleden van de Profeet?!
Kijk! Er is geen macht of kracht behalve in Allah, de Allerhoogste, de Grootste.
Ik ben door mijn onderzoek tot de conclusie gekomen, dat de ellende van de islamitische natie veroorzaakt werd door het interpreteren van de islam. De metgezellen kwamen met interpretaties volgens eigen inzichten, waarbij ze tegen de Qoraan en hadith ingingen. Op die manier hebben ze de geboden van Allah geschonden en de soenna van de profeet uitgewist. De religieuze geleerden en leiders die hun voorbeeld volgden, gingen vaak tegen de hadiths in, als ze niet overeenstemden met wat één van de metgezellen voor hen had gedaan. Soms spraken ze zelfs de Qoraan tegen, en ik overdrijf hier niet – ik maakte eerder in dit boek melding van de kwestie van het tajamoem-vers. Ondanks het feit dat er een duidelijke tekst over tajamoem in het Boek van Allah staat, evenals in de soenna van de Boodschapper (s.a.w.), namen ze toch de vrijheid om het anders te interpreteren. Ze zeiden dat iemand geen gebed mocht doen als er geen water was. Abdoellah ibn Omar rechtvaardigde deze interpretatie zoals we ergens anders in dit boek hebben beschreven.
Een van de eerste metgezellen die de deur van de idjtihad (interpretatie) opende was de tweede khalief. Na de dood van Allah’s Boodschapper (s.a.w.) handelde hij naar eigen goeddunken toen hij het aandeel stopte van degenen wiens harten (tot de waarheid, de islam) geneigd waren. In de Qoraan had Allah de betaling hiervan verplicht gesteld uit de zakaatopbrengsten. Maar de khalief zei: “We hebben jullie niet nodig.”
Daarnaast interpreteerde hij talrijke hadiths naar eigen inzichten, en toen de Profeet nog leefde had hij hem vaak tegengesproken. In een ander hoofdstuk hebben we het vredesverdrag van al-Hoedaibah al behandeld, en ook hoezeer hij het schrijven van de laatste aanbeveling van Allah’s Boodschapper tegenhield, door te zeggen dat het Boek van Allah voldoende was. Er is een ander incident dat zich tussen de Boodschapper van Allah en Omar afspeelde; daaraan kon je duidelijk zien welke mentaliteit de laatste bezat en hoe hij het zich toestond om de Boodschapper (s.a.w.) tegen te spreken en zich te verzetten. Het incident ging over de verspreiding van het goede nieuws van de hemel. Allah’s Boodschapper (s.a.w.) had Aboe Hoeraira erop uit gestuurd met een instructie. Hij moest iedereen die hij ontmoette, en die er absoluut van overtuigd was dat er geen god is dan Allah, het goede nieuws geven dat hij in de hemel zou eindigen. Aboe Hoeraira ging prompt naar buiten om het goede nieuws te verspreiden, tot hij Omar tegenkwam. Deze verhinderde hem om met zijn missie door te gaan en sloeg hem tot hij op de grond lag. Aboe Hoeraira keerde huilend naar de Profeet (s.a.w.) terug en vertelde hem over zijn treffen met Omar. Daarop vroeg de Boodschapper aan Omar: “Waarom deed je dat?” Omar beantwoordde de vraag met een wedervraag: “Stuurde je hem erop uit om het goede nieuws van de hemel te verspreiden aan iedereen die overtuigd gelooft dat er geen god is dan Allah?” De Boodschapper van Allah zei: “Ja.” Omar zei toen: “Doe dat niet, want ik ben bang dat alle mensen genoegen zullen nemen met ‘Er is geen god dan Allah’.”
We hebben ook zijn zoon Abdoellah ibn Omar die bang was dat de mensen genoegen zouden nemen met Tajamoem, daarom beval hij hen niet te bidden. Ik wilde dat ze de teksten hadden gelaten zoals ze waren en ze niet hadden veranderd met hun doelloze interpretaties, want die hebben alleen geleid tot de uitroeiing van de islamitische wetten, de schending van Allah’s Heiligheid en de verdeling van deze natie in verschillende geloven en strijdende partijen.
Kijkend naar de diverse houdingen die Omar aannam tegenover de Boodschapper van Allah en zijn soenna, kunnen we concluderen dat hij nimmer geloofde in de foutloosheid van de Boodschapper (s.a.w.) en dat hij hem beschouwde als een willekeurig persoon, die het goed of fout kon doen. Langzamerhand ontstond de opvatting (die werd geadopteerd door de soennietische geleerden en al-jamaah) dat de Boodschapper van Allah wel foutloos was zolang het ging om het doorgeven de Qoraan, maar dat hij los daarvan als elk ander mens was, waarbij hij het soms goed en het soms fout had.
Sommige onwetende mensen beweren dat de Boodschapper van Allah (s.a.w.) de verleiding van de duivel accepteerde in zijn huis (Allah verhoede!). Op een keer zou hij op zijn rug gelegen hebben, omringd door vrouwen die op tamboerijnen speelden en de duivel zat verheugd naast hem tot Omar kwam. Toen zou de duivel weggerend zijn en de vrouwen zouden hun tamboerijnen onder hun zitplaatsen verborgen hebben. De Profeet zou tegen Omar gezegd hebben: “Zodra de duivel jou zag, ging hij ergens anders naar buiten dan waar jij binnen kwam.”
Het wekt dan ook geen verbazing dat Omar zijn eigen ideeën had over de religie. Hij zag er geen kwaad in om de Boodschapper van Allah (s.a.w.) tegen te spreken over politieke en religieuze kwesties. Dit hebben we hiervoor al aangegeven met de hadith over het goede nieuws, dat verspreid mocht worden. Met hun idjtihad en het naar eigen inzichten handelen, begon een groep metgezellen onder leiding van Omar ibn al-Khattab aan invloed te winnen. We zagen op “De Dag van de Rampspoed” dat ze feitelijk Omars steunden in plaats van de Profeet. Dit moet dezelfde groep zijn geweest die de al-Radier tekst niet accepteerde, waarin de Profeet (s.a.w) bekend maakte dat Ali zijn khalief (opvolger) moest worden over alle moslims. Zij wachtten slechts op de juiste gelegenheid om het te verwerpen als de Profeet gestorven was. De bijeenkomst te Saqiefa en de daaropvolgende verkiezing van Aboe Bakr was een gevolg van deze idjtihad. En toen ze hun macht over de zaken grepen, vergaten de mensen de hadith over de opvolging van het khalifaat en begonnen ze alles zelf te interpreteren. Ze betwistten het Boek van Allah, ze overschreden de grenzen en veranderden de regels. Je had de tragedie van Fatima al-Zahra na de tragedie van haar echtgenoot en zijn uitsluiting van het khalifaat. Je had ook de tragedie van de zakaatbetaling en de interpretatie van die kwestie, die tegen de woorden van de Profeets indruiste. Toen kwam de opvolging van het khalifaat door Omar, wat onmiskenbaar het gevolg was van idjtihad, omdat Aboe Bakr de situatie naar eigen inzichten interpreteerde en de sjoera (raad van overleg) liet vallen, die hem altijd had geholpen tijdens zijn khalifaat. Daarna kwam Omar en maakte de dingen nog erger, hij stond dingen toe die door Allah en Zijn Boodschapper verboden waren [114] en verbood wat Allah en Zijn boodschapper hadden toegestaan. [115]
Toen Oethmaan aan de macht kwam na Omar ging hij een heel eind verder in de idjtihad, en deed meer dan een van zijn voorgangers had gedaan, tot zijn opvattingen het algemene politieke en religieuze klimaat begonnen aan te tasten. Dit leidde tot de revolutie en hij betaalde met zijn leven als prijs voor zijn idjtihad.
Toen Imam Ali de zaken van de moslims leidde, had hij grote problemen om de mensen te overtuigen om terug te keren naar de eerbiedwaardige soenna van de Profeet (s.a.w.) en de Heilige Qoraan. Hij deed zijn best om de islam te bevrijden van alle nieuwe toevoegingen, maar sommige mensen schreeuwden luid: “Pas op! Omars soenna!”
Ik ben ervan overtuigd dat degenen die tegen Imam Ali (a.s.) vochten en hem tegenwerkten dit deden, omdat hij hen dwong terug te keren naar de correcte uitspraken van de Profeet (s.a.w.). Zo roeide hij alle vernieuwingen en interpretaties uit, die sinds een kwart eeuw aan de religie waren gehecht. Maar de mensen waren eraan gewend geraakt, vooral degenen met belangen en hebzucht. Zij gebruikten de rijkdom van Allah en de mensen voor hun persoonlijke gewin, terwijl ze de gewone mensen hun basisrechten in de islam onthielden.
In ieder tijdperk zien we dat arrogante personen idjtihad vaak toejuichen, omdat het hen de mogelijkheid biedt om hun doelen te bereiken. De uitspraken van de Profeet staan daarbij als barričres in hun weg staan en verhinderen hen om hun doelen te bereiken. Hierbij moet opgemerkt worden, dat idjtihad ten alle tijden en alle plaatsen volgelingen kan hebben onder gewone mensen, omdat het eenvoudig toe te passen is en geen grote offers vraagt.
Aangezien de hadiths en Qoraanteksten om offers vragen en geen vrijheid laten, spreken politici vaak over ‘theocratie’, wat heerschappij van Allah betekent. Aan de andere kant wordt idjtihad met haar vrijheid zonder noodzaak tot offers brengen ‘democratie’ genoemd, oftewel de heerschappij van mensen. De mannen die bijeenkwamen in Saqiefa na de dood van de Profeet (s.a.w.) besloten de theocratische regering af te schaffen, die door Allah’s Boodschapper (s.a.w.) gebaseerd was op Qoraanteksten, en zij veranderden het in een democratische regering die door mensen is gekozen. De metgezellen kenden het woord ‘democratie’ niet, want het is geen Arabisch woord, maar zij kenden het systeem van Sjoera (overleg). [116]
Degenen die in onze tijd de teksten over de opvolging van het khalifaat niet accepteren, zijn trotse voorstanders van het democratie-model, en beweren dat de islam als eerste zo’n systeem introduceerde. Zij zijn ook voorstanders van idjtihad en veranderingen, en ze worden tegenwoordig beschouwd als het meest verwant aan het Westerse systeem, en dat is waarom de Westerse regeringen hen verheerlijken en hen progressieve en tolerante moslims noemt.
De sji’ieten, die theocratie of de heerschappij van Allah voorstaan, weigeren idjtihad als het gaat om de teksten, en zij maken een verschil tussen de heerschappij van Allah en sjoera. Ze zien geen verband tussen sjoera en de teksten (Qoraan en correcte hadiths). Hun idjtihad en sjoera is pas aan de orde als er onderwerpen opkomen, waarover geen teksten bestaan.
We zien dat Allah – gezegend zij Hij – Zijn Boodschapper uitverkoren heeft, maar toch zei Hij tegen hem:
“En raadpleeg hen over de zaak.” (Heilige Qoraan 3:159)
En Allah zei over de keuze van de leiders voor het volk:
“En uw Heer schept en kiest wie Hij wil, de keuze is niet aan hen.” (Heilige Qoraan 28:68)
Als de sji’ieten pleiten voor de opvolging van het khalifaat door Ali, dan houden ze zich feitelijk vast aan de teksten van de Qoraan en de hadith. En als ze sommige metgezellen afvallen, dan doen ze dat alleen als ze de teksten vervingen door idjtihad, waardoor ze de heerschappij van Allah en Zijn Boodschapper verloren lieten gaan en een wond openden in de islam die nog steeds niet genezen is.
Westerse regeringen en hun denkers verachten de sji’ieten en noemen hen ‘religieuze fanatici’ en ‘reactionairen’, omdat ze terug willen gaan naar de Qoraan, waarin staat dat de handen van de dief afgehakt moeten worden, en de overspelige gestenigd, en waarin mensen aangemoedigd worden om voor vrijheid te strijden in Allah’s naam. Maar volgens hen is dit alles niets anders dan hoogmoed en wreedheid.
Tijdens deze studie begon ik te begrijpen waarom sommige religieuze leiders van de soennietische traditie en al-jamaah de deur van idjtihad in de tweede eeuw hidjri sloten. Misschien begrepen zij welke terugslag de idjtihad had op de islamitische natie - van ongelukken tot burgeroorlogen. Wellicht begrepen zij dat het een volk kon veranderen van één waarover Allah had gezegd: “Jullie zijn de beste natie die tot de volkeren is gekomen” tot een natie van strijdende partijen, waarin anarchie heerst en dat geleidelijk van islam over zou gaan in jahilija (onwetendheid).
Idjtihad is bij de sji’ieten wel blijven voortbestaan, zolang de teksten van de Qoraan en hadith intact blijven - die niemand kan veranderen. Wat hen daarbij hielp waren de twaalf Imams die hun grootvaders kennis erfden. Zij zeiden altijd, dat er geen probleem was waarvoor Allah geen oplossing had en wat de Boodschapper van Allah (s.a.w.) niet duidelijk maakte.
We begrijpen ook dat de soennieten en al-jamaah die de metgezellen volgden (die idjtihad pleegden en het schrijven van hadiths verhinderden) zich verplicht voelen om persoonlijke interpretatie te gebruiken als er geen teksten voorhanden waren, evenals qiyas (analogie); istisjab (associatie); en dat ze het veld van dhara’i (excuus) sloten, evenals de toepassing van vele andere maatregels.
We begrijpen ook dat de sji’ieten zich rond Imam Ali verzamelden, die de “Poort tot de stad van kennis” was, en hij zei altijd: “Vraag mij alles, want de Boodschapper van Allah opende voor mij duizend deuren van kennis, waarvan elke deur nog eens duizend deuren opende.” [117] Maar de niet-sji’ieten scharen zich rondom Mouawijah ibn Abi Soefian, die weinig wist van de Profetische soenna.
Na de dood van Imam Ali werd de leider van de onrechtmatige partij de leider van de gelovigen. Hij misbruikte de islam door de invoering van zijn eigen persoonlijke opvattingen, die meer schade aan de islam toebrachten dan iemand voor hem had gedaan. Maar de soennieten en al-jamaah zeggen dat hij “de schrijver van de Openbaringen” was, en dat hij een vooraanstaand geleerde was in het interpreteren van de islam. Hoe konden ze zo over hem spreken terwijl hij het was, die Hassan ibn Ali vergiftigde, de Leider van de Hemelse jeugd? Misschien zeggen ze: “Dit was een aspect van zijn idjtihad (interpretatie) maar hij had het fout!”
Hoe konden ze zijn idjtihad beoordelen, terwijl hij degenen was die zijn eigen inhuldiging met geweld afdwong bij het volk? Na hem droeg hij het khalifaat over aan zijn zoon Yazid, en hij veranderde het sjoera-systeem in een dynastiesysteem.
Hoe konden ze zijn idjtihad goedkeuren en hem een beloning geven, terwijl hij degene was die de mensen dwong om Ali en Ahl al-Beit in elke moskee te vervloeken, de nakomelingen van de Profeet, zodat het een nagevolgde gewoonte werd die zestig jaar duurde?
En hoe konden ze hem de “Schrijver van de Openbaringen” noemen, terwijl de openbaring drieëntwintig jaar tot de Boodschapper van Allah (s.a.w.) kwam, terwijl Mouawijah de eerste elf jaar ervan een polytheďst was, en toen hij later bekeerd was tot de islam leefde hij niet in Medina (want we konden nergens historische bronnen vinden die dat aantonen) terwijl Allah’s Boodschapper (s.a.w.) niet in Mekka leefde na al-Fath (de verovering van Mekka door de moslims)? Dus hoe kon Mouawijah dan de schrijver van de Openbaringen zijn?
Kijk! Er is geen macht behalve van Allah, de Allerhoogste, de Grootste. De vraag komt weer tevoorschijn: welke groep zat goed en welke zat fout? Ofwel Ali en zijn volgelingen zaten fout of Mouawijah en zijn volgelingen zaten fout.
De Boodschapper van Allah (s.a.w.) legde alles uit, maar sommigen van hen die beweren dat ze de soenna volgen, zaten fout. Want het is mij door mijn onderzoek wel duidelijk geworden dat de mensen die Mouawijah verdedigen alleen de volgelingen van Mouawijah en de Oemmaijaden kunnen zijn en niet, zoals ze zelf beweren, de volgelingen van de Profetische soenna. Als we hun standpunten analyseren, dan zien we dat ze de volgelingen van Ali haten en de dag van Asjoera vieren alsof het een feest is, en dat ze de metgezellen die de Profeet (s.a.w.) kwetsten tijdens zijn leven en na zijn dood, verdedigen en altijd rechtvaardigingen vinden voor hun daden.
Hoe kun je van Ali en Ahl al-Beit houden en tegelijkertijd hun vijanden en hun moordenaars zegenen? Hoe kun je van Allah en Zijn Boodschapper houden en tegelijkertijd degenen verdedigen die de regels van Allah en Zijn Boodschapper veranderden, en deze regels naar eigen goeddunken interpreteerden?
Hoe kun je degenen respecteren die de Boodschapper van Allah niet respecteerden en hem beschuldigden van Hajr (onzinpraat) tijdens zijn sterfbed en die zijn leiderschap ter discussie stelden?
Hoe kun je religieuze leiders volgen die vanwege politieke redenen werden aangesteld door de Oemmayaden en de Abbassieden en de echte religieuze leiders verwaarlozen, terwijl de Boodschapper van Allah hun aantal [118] en hun namen noemde?[119]
Hoe kan je iemand volgen die de Profeet (s.a.w.) niet erg goed kende en de poort tot de stad van kennis verwaarlozen, wiens positie ten opzichte van de Boodschapper dezelfde was als die van Haroen tot Moesa?
Wie was eigenlijk de eerste die de termen Ahl al-Soenna (soenna hadiths) en al-Jamaah gebruikte? Ik heb door de geschiedenisboeken heen gezocht en ben erachter gekomen, dat ze overeenkwamen het jaar waarin Mouawijah de macht greep ‘het jaar van al-Jamaah’ te noemen. Het werd zo genoemd omdat de natie in twee partijen werd verdeeld na de dood van Oethmaan: de sjia (partij) van Ali en de volgelingen van Mouawijah. Zodoende wijst de naam Ahl al-Soenna en al-Jamaah op de soenna van Mouawijah en de erkenning van zijn leiderschap, en betekent het niet de volgelingen van de soenna van Allah’s Boodschapper (s.a.w.)
De imams en andere leden van Ahl al-Beit die afstammen van Allah’s Boodschapper, weten meer dan iemand anders over de soenna van hun grootvader en wat erbij komt kijken. De mensen van Mekka kennen haar paden beter dan iemand anders. Maar wij verzetten ons tegen de twaalf Imams die de Boodschapper van Allah (s.a.w.) in zijn hadiths heeft genoemd en we volgen hun vijanden. Ondanks onze kennis van de hadith waarin de Boodschapper van Allah (s.a.w.) twaalf khaliefen noemt, allemaal van de Qoraisj, stoppen we altijd bij vier khaliefen. Misschien was het Mouawijah die ons Ahl al-Soenna en al-Jamaah noemde, doelend op de instemming met zijn hadiths, waarin hij het verplicht maakte om Ali en Ahl al-Beit te vervloeken. Dit duurde zestig jaar tot Omar ibn Abdoel Aziz, moge Allah tevreden met hem zijn, er een eind aan maakte. Sommige historici vertellen ons dat de Oemmaijaden zelf samenspanden om Omar ibn Abdoel Aziz te vermoorden (hij was zelf één van hen) omdat hij de soenna beëindigde om Ali ibn Abi Talib te vervloeken.
O mijn volk! Laat ons, geleid door Allah de Allerhoogste, gaan zoeken naar de waarheid en onszelf bevrijden van dat blinde vooroordeel. Want wij zijn slachtoffers van de Abbassieden en slachtoffers van die zwarte geschiedenis met haar intellectuele onvruchtbaarheid, waar we lange tijd aan onderworpen waren. We zijn zonder enige twijfel slachtoffers van listige en doortrapte mensen zoals Mouawijah, Amr ibn al-As, al-Moerirah ibn Sj’bah en anderen. Onderzoek onze islamitische geschiedenis om de absolute waarheid te achterhalen en Allah zal je dubbel belonen. Laten we hopen dat we deze natie kunnen verenigen die getroffen werd door de dood van haar profeet en toen verdeeld werd in drieënzeventig partijen.
Laten we deze natie verenigen onder de vlag van “Er is geen God dan Allah en Mohammed is de Boodschapper van Allah” en Ahl al-Beit volgen. Want Allah’s Boodschapper (s.a.w.) heeft ons geboden hen te volgen toen hij zei: “Sta niet tegenover hen, want dan zal je vergaan, en hou je niet afzijdig van hen, want dan zal je vergaan; en onderwijs hen niet, want zij weten meer dan jij” [120]
Als we dat doen zal Allah zijn boosheid van ons weghalen en hij zal onze angst veranderen in vrede en kalmte. Hij zal ons in staat stellen om over deze aarde te heersen en Hij zal Zijn goede heilige dienaar Imam Mahdi – moge vrede met hem zijn – laten verschijnen. Allah’s Boodschapper beloofde ons dat met zijn wederkomst de aarde met vrede en rechtvaardigheid gevuld zal worden nadat hij eerst gevuld was met onrechtvaardigheid en onderdrukking... Zo zal Allah door middel van hem de hele wereld verlichten.
De verandering was het begin van spiritueel geluk voor mij en ik voelde een grote vreugde een innerlijke vrede voor het juiste geloof dat ik had ontdekt, en ik had geen enkele twijfel dat het de ware islam was. Ik was in de zevende hemel en trots op mezelf vanwege de leiding en richting die ik ontving van Allah. Op een gegeven moment kon ik de stilte en de heimelijkheid van wat er zich in mij afspeelde, niet langer verdragen. Ik zei tegen mezelf : “Ik moet de mensen de waarheid vertellen.” “Praat over de gunsten van jouw Heer” en: “Het is één van de grootste gunsten, of eigenlijk: de grootste gunst in dit leven en het leven in het hiernamaals”, en: “Hij die zwijgt over de waarheid is een stomme duivel” en “Na de waarheid is er niets meer om af te dwalen.”
Wat me zo overtuigd maakte dat ik deze waarheid wilde verspreiden was de onschuldigheid van de soennietische hadithvolgelingen en al-Jamaah, die van Allah’s Boodschapper en Ahl al-Beit houden. Alles wat er hoeft te gebeuren is de mist weg te halen die door de geschiedenis is veroorzaakt, dan zouden ze het rechte pad volgen. En dit is wat er met mij is gebeurd. Allah, de Allerhoogste, zei:
“… Jullie ook waren eerst zó, toen is Allah goedgunstig geweest tegen jullie.” (Heilige Qoraan 4:94)
Ik nodigde vier van mijn vrienden uit die ook docenten waren bij mij op de faculteit. Twee van hun waren godsdienstdocenten, de derde was arabist en de vierde onderwees Islamitische filosofie. Ik verzocht hun om mee te doen aan dit pittige en bittere onderzoek.
Bij hen wekte ik de indruk dat ik door gebrek aan kennen van bepaalde termen enige twijfels bleef behouden. Mijn vrienden vonden het goed om bij mij thuis te komen na het werk. Ik stelde voor om het boek Al Morajaát te lezen omdat de schrijver rare dingen betreft de godsdienst aansneed.
De drie vrienden vonden het zeer interessant Alleen onze vierde man, de arabist, vond het na vier zittingen zonde van zijn tijd om hiermee nog door te gaan. Hij zei: “Het Westen is nu bezig om de ruimte te ontdekken, terwijl jullie je nog steeds verdiepen in het khalifaat!
Binnen een maand hadden we het boek uit, en de drie vrienden zagen de waarheid in. Ik steunde hen en hielp hen bij hun weg en ik gaf hen alles wat ik had verzameld aan ervaring en kennis tijdens de jaren van onderzoek. Ik begon de zoetheid van de leiding te proeven en werd heel hoopvol over de toekomst. Ik nodige regelmatig vrienden van Gafsa uit die ik kende van de moskeeschool of de soefi orde, nog afgezien van een paar trouwe studenten. Een jaar ging voorbij, en Allah zij dank werden we een groot aantal. We waren allemaal vrienden van Ahl al-Beit. We waren de vrienden van hun vrienden en de vijanden van hun vijanden, we vierden hun feesten en rouwden tijdens asjoera.
Twee van mijn brieven met het nieuws van mijn verlichting stuurden we tijdens het feest van al-Radier naar al-sayyid al-Khoe’i en al-sayyid Mohammed Baqir al-Sadr. Het was de eerste keer dat we het al-Radierfeest in Gafsa vierden. Het werd algemeen bekend dat ik tot de sji’ia bekeerd was en dat ik de mensen opriep om Ahl al-Beit te volgen. Allerlei soorten geruchten en verdachtmakingen begonnen zich door het land te verspreiden. Ik werd ervan beschuldigd een Israëlische spion te zijn die de mensen liet twijfelen aan hun religie, dat ik de metgezellen vervloekte en voor onrust onder de mensen wilde zorgen...etcetera.
In de hoofdstad Tunis benaderde ik twee vrienden Rashid al-Ghannoeshi en Abdoel Fattah Moro, die zich sterk tegen mijn ideeën verzetten. In een gesprek dat in het huis van Aboel Fattah plaatsvond, zei ik dat wij als moslims onze boeken dienden te herlezen en onze geschiedenis dienden te herzien. Ik gaf Sahih al-Boekhari als voorbeeld, omdat het materiaal bevat dat elk weldenkend mens met moeite kan accepteren. Ze werden heel boos op me en zeiden: “Wie ben jij om Boekhari ter discussie te stellen?” Ik deed mijn best om hen over te halen mee te doen aan het onderzoek, maar ze weigerden. Ze zeiden: “Dat jij nu een sji’iet bent geworden is jouw zaak, maar probeer ons niet te bekeren. We hebben een taak die belangrijker is, namelijk ons verzetten tegen de regering die niet volgens de islam werkt.”
Ik antwoordde door te zeggen: “Wat heeft het voor zin? Als jullie aan de macht komen zullen jullie meer doen dan zij nu doen, omdat jullie de ware islam niet kennen.” Zodoende eindigde onze ontmoeting in een gevoel van wederzijdse afkeer.
Sommige mensen van de Moslim Broederschap begonnen een campagne tegen ons omdat ze toentertijd niet op de hoogte waren van de Islamitische Trend Beweging. Ze begonnen het gerucht onder hun gelederen te verspreiden dat ik een agent van de regering was en dat ik de moslims aanmoedigde om aan hun geloof te twijfelen om hen af te houden van de belangrijkste kwestie, namelijk het verzet tegen de regering.
Geleidelijk begonnen de mensen ons te isoleren, vooral de jonge leden van de Moslim Broederschap en de sjeikhs die de wegen van de soefi’s volgen. We maakten moeilijke tijden door. We leefden als vreemdelingen in onze eigen huizen tussen onze eigen broeders. Maar Allah, gezegend zij Hij, keerde onze situatie ten goede en vele jonge mensen uit diverse steden kwamen ons bezoeken om de waarheid te zoeken. Ik deed mijn uiterste best om hen te overtuigen en als gevolg daarvan konden vele jongelui het licht zien. Ze kwamen uit Tunis, Kairawan, Soesa en Sidi Boe Zaid. Tijdens mijn zomervakantie naar Irak reisde ik door Europa en ik ontmoette vrienden in Frankrijk en Holland en besprak ik het onderwerp met hen, en geprezen zij Allah, zagen zij het licht ook.
Ik was absoluut opgetogen toen ik al-sayyid Muhammad al-Sadr bij hem thuis in het heilige Najaf ontmoette, waar hij omringd werd door een groep geleerde mensen. Hij stelde me voor als het zaad van de sji’a (het volgen van Ahl al-Beit) in Tunesië. Hij vertelde ook dat hij had gehuild toen hij de eerste keer mijn brief had gekregen met het nieuws dat we het feest van al-Radier hadden gevierd, en mijn klachten over de moeilijkheden die we ondervonden zoals kwaadsprekerij en isolering.
Al-sayyid zei: “Het is onvermijdelijk dat we moeilijke tijden meemaken, want het pad van Ahl al-Beit is een moeilijk pad. Iemand kwam bij de Profeet (s.a.w.) op bezoek en zei tegen hem: “O Boodschapper van Allah, ik hou van u.” Hij antwoordde: “Verwacht dan vele beproevingen.” De man zei: “Ik hou van uw neef Ali.” Hij antwoordde: “Verwacht dan vele vijanden”. De man zei:“Ik hou van Hassan en Hoessein.” Hij antwoordde: “Bereid je dan voor op armoede en vele kwellingen.” Wat hebben wij betaald voor de gerechtigde zaak, waarvoor Aboe Abdoellah Hoessein (a.s.) met zijn leven en dat van zijn familieleden en metgezellen betaalde? Daarvoor betaalden de sji’ieten gedurende de hele weg van de geschiedenis en zij betalen nog steeds tot op de dag van vandaag, als een prijs voor hun verbintenis met Ahl al-Beit. Mijn broeder het is onvermijdelijk dat we door moeilijkheden gaan en offers brengen voor de gerechtigde zaak. En als Allah jou helpt in het leiden van één mens naar het rechte pad, dan is dat de hele wereld met wat erin zit waard.
Al-sayyid al-Sadr adviseerde me ook om me niet te isoleren, maar juist dichter bij onze soennietische broeders te staan als zij zich van mij afwendden; en achter hen te gaan staan in het gebed zodat er geen breuken in relaties ontstaan. Hij raadde me aan om hen als onschuldige slachtoffers te beschouwen van een verdraaide geschiedenis en slechte propaganda, want mensen zijn de vijand van wat ze niet kennen.
Al-sayyid al-Khoe'i adviseerde me ongeveer in dezelfde trant en Al-sayyid Mohammed Ali al-Tabatabai al-Hakim had ons altijd al brieven vol met goede adviezen gestuurd, die grote invloed hadden op de ontwaakte broeders.
Mijn bezoeken aan de heilige stad Najaf en haar geleerde mensen werden steeds regelmatiger, en ik beloofde mezelf dat ik elke zomervakantie in de buurt van Imam Ali zou doorbrengen en de lessen van Al-sayyid Mohammed Baqir al-Sadr zou bijwonen, van wie ik veel geleerd heb. Ik beloofde mezelf ook de graven van alle twaalf Imams te bezoeken. Allah hielp mij deze wens te vervullen, nog voor ik het graf van Imam al-Rida kon bezoeken, dat in Mashhad ligt, op de grens tussen de U.S.S.R. en Iran. Daar ontmoette ik een paar eminente geleerden van wie ik heel veel geleerd heb.
Al-sayyid al-Khoe'i, die we volgen in onze religieuze zaken, gaf me toestemming om Khoems en Zakaat te gebruiken om onze ontwaakte groep te helpen, en hen te geven wat ze nodig hadden zoals boeken en beurzen en vele andere dingen. Het lukte me om een kleine bibliotheek op te richten dat een aantal belangrijke bronnen bezat die te maken hadden met het onderzoek, van beide partijen, soennieten en sji’ieten. Ik noemde het de Ahl al-Beit bibliotheek en dit kwam ten goede aan vele mensen, alle lof zij Allah.
Vijftien jaar geleden kon ik mijn geluk niet op toen de klerk van Gafa’s stadsbestuur erin toestemde om de straat waar ik woon “Imam Ali ibn Abi Talib-straat” (a.s.) te noemen. Ik wil bij deze gebruik maken om hem te danken voor dit nobele gebaar. Hij is één van de hardwerkende moslims en hij heeft een groot respect en liefde voor Imam Ali, en ik gaf hem “al-Moejaraat” van Sharaf al-Din cadeau. Hij en onze groep hebben wederzijds respect en liefde voor elkaar, moge Allah hem goed belonen en hem schenken waar hij naar verlangt.
Een paar slechte mensen probeerden het straatnaambord weg te halen, maar al hun pogingen mislukten. Allah wilde het laten waar het was, en we krijgen brieven uit de hele wereld die de naam van Imam Ali ibn Abi Talib’s straat dragen, wiens naam onze stad zegende.
Volgens het advies van Ahl al-Beit (a.s.) en de raad van de geleerden van de heilige stad Najaf zijn we vast van plan in contact te blijven met onze soennietische broeders van de andere madhahibs en we bewaren onze contacten met al-Jamaah door samen te bidden. Zodoende beginnen de mensen ons te vragen naar onze gebeden, onze woedoe' en onze opvattingen.
In een klein dorp in het Zuiden van Tunesië tijdens een bruiloft zat een oude vrouw te luisteren naar het gepraat van een groep vrouwen over een getrouwd stel. De dame uitte haar verbazing over wat ze hoorde. Toen haar gevraagd werd waarom, zei ze dat ze aan beiden borstvoeding gegeven had toen die twee nog beiden baby’s waren. De vrouwen verspreidden natuurlijk het nieuws snel onder hun echtgenoten, die de zaak onderzochten. De vader van de vrouw bevestigde dat de oude dame inderdaad zijn dochter gezoogd had, en de vader van de man bevestigde dat zijn zoon eveneens gezoogd was door dezelfde dame.
Natuurlijk raakten de twee stammen opgewonden door het nieuws. Ze begonnen met elkaar te ruziën en elkaar ervan te beschuldigen de oorzaak te zijn van deze tragedie, die de wraak van Allah op hen zou halen. Wat het nog erger maakte was het feit dat het huwelijk tien jaar eerder gesloten was en er drie kinderen uit voortgekomen waren. Zodra de vrouw het nieuws hoorde vluchtte ze naar haar vaders huis en weigerde iets te eten of te drinken. Ze probeerde zelfs zelfmoord te plegen, want ze kon de schok niet verdragen dat ze met haar broer getrouwd was en drie kinderen gebaard had zonder de echte situatie te kennen.
Door de confrontatie tussen beide stammen werden veel mensen gekwetst tot er een zekere sjeik tussenbeide kwam en het gevecht beëindigde. Hij adviseerde om de kwestie aan gekwalificeerde geleerden voor te leggen en hun mening te vragen; hopelijk zouden zij tot een oplossing komen.
De mensen in kwestie begonnen aan hun reis rond de grote stad om aan geleerden een oplossing te vragen voor hun problemen.
Telkens als zij de zaak voorlegden aan een geleerde en hem om advies vroegen, dan verklaarde hij dat het huwelijk ongeldig was en dat het paar voor de rest van hun leven gescheiden diende te blijven. Voorts dienden ze een slaaf te bevrijden of twee maanden lang onafgebroken te vasten daarnaast hadden ze diverse andere fatwa ´s als oplossing voor hun situatie.
Tenslotte arriveerden ze in Gafsa en legden de zaak voor aan de geleerde mensen aldaar, maar het antwoord bleef hetzelfde, omdat alle Maliki’s het huwelijk van een stel verbieden als zij zelfs maar één druppel bij dezelfde vrouw gedronken hebben. Ze volgen hierin Imam Malik die het drinken van melk en alcohol op dezelfde manier behandelde en zei: “Als een grote hoeveelheid of wat jou ook dronken maakt, verboden is, maakt dat een kleine hoeveelheid ervan ook verboden.” Derhalve dient een huwelijk van een stel, dat ook maar één druppel borstvoeding kreeg van één en dezelfde vrouw, ook verboden te worden.
Een van de mannen die zich onder de aanwezigen bevond, nam hen apart en adviseerde hen naar mij toe te komen.
Hij zei tegen hen: “Vraag Tijani over deze kwestie, want hij kent alle Madh-hibs (wetscholen) en ik heb hem vaak horen argumenteren met gekwalificeerde geleerden, waarbij hij het met zijn logische argumenten van hen won.”
Dit was wat de echtgenoot van de vrouw me vertelde toen ik hem in mijn bibliotheek ontving. Hij vertelde mij het hele verhaal in detail en zei tegen me: “Meneer, mijn vrouw wil zelfmoord plegen , onze jongens worden verwaarloosd en we weten niet hoe we uit deze benauwde positie uit kunnen komen. De mensen hebben mij naar u geleid, in de hoop dat u een oplossing hebt, vooral nu ik al deze boeken zie die u bezit, die ik nog nooit van mijn leven gezien heb.”
Ik bracht hem een kop koffie en dacht even over de zaak na. Toen vroeg ik hem hoeveel keer hij van de desbetreffende vrouw borstvoeding had gekregen. Hij zei: “Ik weet het niet, maar mijn vrouw heeft twee of drie keer borstvoeding gekregen en haar vader heeft bevestigd dat hij zijn dochter twee of drie keer naar die oude vrouw heeft gebracht.”
Ik zei: “Als dat waar is dan is er geen probleem en is jullie huwelijk legaal en geldig.” De arme man sprong op en kuste mijn handen en hoofd en zei: “Moge Allah u goed nieuws brengen, want u hebt de poorten van vrede voor me geopend.” Nog voor hij zijn koffie op had of mij naar mijn bronnen gevraagd had vroeg hij mijn toestemming om weg te mogen gaan. Hij ging haastig naar buiten om zijn vrouw de kinderen en de rest van de familie het goede nieuws te vertellen.
Maar de volgende dag kwam hij terug met zeven mannen en stelde ze aan me voor: “Dit is mijn vader, dit is mijn schoonvader...” De derde was de burgemeester van het dorp, de vierde was de imam van het vrijdagmiddaggebed, de vijfde was de adviseur in religieuze zaken, de zesde was het stamhoofd en de zevende was het hoofd van de school. “Ze komen allemaal om de zaak van de borstvoeding te onderzoeken, en willen weten hoe u het huwelijk als geldig kunt beschouwen.”
Ik nam de hele club mee naar de bibliotheek en groette hen en bood hen koffie aan, want ik verwachtte een langdurige discussie met hen.
Ze zeiden: “We komen erover praten hoe u een huwelijk wettig kunt verklaren, terwijl het stel door dezelfde vrouw gevoed is. Zo’n huwelijk is verboden door Allah in de Qoraan en door Zijn Boodschapper, die zei dat het verboden is als het stel borstvoeding heeft gekregen (van dezelfde vrouw), evenals het verboden is als het stel familie van elkaar is (broer en zus). Imam Malik heeft het ook verboden.”
Ik zei: “Heren, u bent met zijn achten en ik ben in mijn eentje, en als ik tegen jullie allemaal spreek dan zal ik niet in staat zijn jullie te overtuigen en dan zal het gesprek haar zin verliezen. Ik stel voor dat jullie iemand kiezen om de zaak met mij te bespreken, dan zullen jullie als scheidsrechter tussen ons fungeren.”
Ze vonden het een goed idee en kozen de religieuze adviseur als hun vertegenwoordiger, omdat ze dachten dat hij meer kennis had en er beter voor geschikt was dan iemand anders. De man begon zijn uiteenzetting met de vraag hoe ik iets toe kon staan dat verboden was door Allah, Zijn Boodschapper (s.a.w.) en door alle imams.”
Ik zei: “God verhoedde dat! Dat heb ik nooit gedaan. Maar Allah verbood het huwelijk (wanneer er sprake was van gedeelde borstvoeding) door het in het kort te vermelden in een Qoraanvers. Hij specificeerde niet de details, maar Hij liet het daarentegen over aan Zijn Boodschapper om te verduidelijken hoe en hoe vaak.”
Hij zei: “Imam Malik verbiedt het huwelijk als eer één druppel van de borstvoeding is genomen.”
Ik zei: “Dat weet ik. Maar imam Malik is geen absolute autoriteit over alle moslims en wat zegt u over de mening van de andere imams?”
Hij zei: “Moge Allah tevreden over hen zijn, zij volgden allemaal de voetstappen van Allah’s Boodschapper.”
Ik zei: “Wat hebt u dan tegen Allah te zeggen dat u Imam Malik volgt, die een hadith van Allah’s Boodschapper (s.a.w.) tegenspreekt?”
Hij keek verbijsterd en zei: “Geprezen zij Allah! Ik wist niet dat Imam Malik de hadiths van de Profeet kon tegenspreken.”
De rest van de mannen stond nog meer perplex en waren verbijsterd dat ik Imam Malik durfde te bekritiseren, wat ze nog nooit eerder gehoord hadden.
Ik ging door met vragen: “Was Imam Malik één van de metgezellen?”
Hij antwoordde: “Nee.” Ik vroeg: “Was hij één van de volgelingen?” Hij antwoordde: “Nee, maar hij volgde de vroege volgelingen.” Ik vroeg: “Wie was dichterbij, hij of imam Ali-ibn- Abi -Talib?” Hij antwoordde: “Imam Ali-ibn- Abi -Talib was één van de rechtgeleide khaliefen.” Een van de mannen voegde eraan toe: “Onze meester Ali (a.s.) is de poort tot de stad van kennis.” Ik zei: “Waarom verlaat je de poort tot de stad van kennis en volg je een man die noch een metgezel, noch een volgeling was? Hij werd geboren na de burgeroorlog en nadat de stad van Allah’s Boodschapper geplunderd was door Yazids troepen, die de beste metgezellen hebben vermoord en alle aspecten van de menselijke moraal hebben geschonden en die de soenna van de Boodschapper hebben veranderd in een erfelijkheidsdoctrine van eigen makelij. Hoe kan iemand dan vertrouwen hebben in deze imams die de autoriteiten behaagden, omdat ze preekten in overstemming met hun strategieën?”
Iemand anders begon te praten en zei: “We hebben gehoord dat u een sji´iet bent en dat u imam Ali aanbidt.” Zijn vriend die naast hem zat stompte hem en zei: “Wees stil, schaam jij je niet om zoiets te zeggen tegen zo’n geleerd man? Ik heb vele geleerden gezien in mijn leven, maar ik heb nog nooit iemand gezien die zo’n bibliotheek bezit als deze. Bovendien is zijn argument gebaseerd op kennis en hij klinkt overtuigd over wat hij zegt.”
Ik antwoordde: “Ja, dat is waar, ik ben een sji’iet. De sji’ieten aanbidden Ali niet, alleen in plaats van imam Malik te volgen zij Imam Ali omdat hij de poort tot de stad van kennis is, zoals uzelf heeft gezegd.”
De religieuze adviseur vroeg: “Stond Imam Ali een huwelijk toe tussen stellen die door dezelfde vrouw waren gevoed?”
Ik antwoordde: “Nee, hij verbood het als de baby’s vijftien keer na elkaar waren gevoed door dezelfde vrouw, wat vlees en botten zou produceren.”
De vader van de vrouw was erg blij over wat ik zei en zijn gezicht klaarde op toen hij zei: “Gezegend zij Allah! Mijn dochter werd twee of drie keer door die oude vrouw gevoed. De uitspraak van Imam Ali is een oplossing voor ons dilemma en een zegening van Allah. We hadden de hoop al verloren!”
De religieuze adviseur zei: “Geef ons de authentieke bronnen van de hadith (van imam Ali) zodat we gerustgesteld worden. Ik gaf hen "Minhaj al-Salihin" door Al-sayyid al-Khoe'i, en las het hoofdstuk voor over de borstvoeding en wat het inhoudt.
De mannen waren verheugd, vooral de echtgenoot, die bang was dat ik geen bronvermelding had. Ze vroegen mij of ze het boek mochten lenen, zodat ze het naar hun dorp konden meenemen en het als bronvermelding konden gebruiken voor hun argumentatie.
Ik leende hen het boek en toen verlieten ze me vol complimenten en verontschuldigingen.
Zodra ze mijn huis verlieten, kwamen ze een duistere man tegen die hen naar een paar kwaadaardige religieuze leiders bracht. Dezen maakten hen bang en zeiden dat ik een “Israëlische agent” was en dat het boek "Minhaj al-Salihin" allemaal leugens waren; dat de mensen van Irak allemaal godslasteraars en hypocrieten waren; dat de sji’ieten “Madjoes” waren die een huwelijk toestonden tussen broer en zus en dat was de reden waarom ik de man toestond zijn huwelijk met zijn “zuster” voort te zetten, terwijl hij borstvoeding had gedronken bij de zelfde vrouw. Tenslotte overtuigden ze de mannen en dwongen ze de echtgenoot om de wettige stappen tot een scheiding te nemen in Gafsa’s gerechtshof.
De rechter van Gafsa vroeg hen naar de hoofdstad Tunis te gaan en de moefti van de republiek te benaderen, want hij wist misschien een oplossing. De echtgenoot ging naar de hoofdstad en wachtte daar een maand lang tot hij een gesprek met hem kreeg.
Tijdens het gesprek legde de echtgenoot de zaak in detail uit. Toen vroeg de moefti naar de religieuze geleerden die het huwelijk als legaal hadden geaccepteerd. Hij zei dat niemand er zo over dacht, behalve één die al-Tijani al-Samawi heette. De moefti maakte een aantekening van mijn naam en zei tegen de man: “Ga terug naar jouw dorp en ik zal de rechter in Gafsa schrijven.”
Kort daarna kwam de brief van de moefti van de republiek. De advocaat van de echtgenoot las de brief waarin stond dat de moefti bepaald had, dat het huwelijk ongeldig was.
De echtgenoot die er erg moe en uitgeput uitzag, werd door zijn advocaat op de hoogte gesteld van de brief. Hij kwam me later opzoeken en verontschuldigde zich voor alle ongemakken die hij me had bezorgd.
Ik bedankte hem voor zijn wellevendheid jegens mij, maar ik uitte mijn verbazing over het besluit van de moefti, die het huwelijk als ongeldig beschouwde. Ik vroeg hem ook de brief van de moefti naar het gerechtshof van Gafsa te brengen, zodat ik hem kon publiceren in de Tunesische kranten. Zo kon ik aantonen dat de moefti van de republiek eigenlijk niet veel wist over de vier islamitische madhhabs en de onderlinge juridische verschillen inzake de kwestie van broederschap door borstvoeding niet kende.
Maar de echtgenoot vertelde me dat hij het dossier van zijn zaak niet kon vinden, en mij de brief dus niet kon geven. Toen vertrok hij.
Een paar dagen later ontving ik een uitnodiging van de rechter. Hij vroeg mij het boek en andere bewijzen te komen brengen die een huwelijk toestaan tussen twee mensen die gevoed zijn door dezelfde vrouw. Ik koos een aantal bronnen uit en bereidde de hoofdstukken voor over verwantschap door borstvoeding bij dezelfde vrouw, zodat ik de bewijzen snel kon leveren.
Ik ging op de afgesproken tijd naar het gerechtshof en werd door de klerk ontvangen. Hij nam me mee naar het kantoor van de rechter. Ik was verbaasd daar de districtsrechter en de aanklager van de republiek en nog drie andere rechters aan te treffen. Ik zag dat de rechters hun officiële toga’s aanhadden, alsof ze een oordeel gingen vellen. Ik zag ook dat de echtgenoot aan het eind van de gerechtszaal zat, kijkend naar de rechters.
Ik groette iedereen, maar ze keken me minachtend aan. Toen ik ging zitten vroeg de opperrechter mij: “ Bent u al-Tijani al-Samawi?" Ik antwoordde: “Ja.” Hij vroeg me: “Bent u degene die een oordeel velde dat het huwelijk in dit geval geldig verklaart?”
Ik zei: “Nee, ik velde geen oordeel, maar de Imams en de religieuze geleerden van de islam velden dat oordeel door dat huwelijk als correct en wettig te accepteren.”
Hij zei: “Dat is waarom we u hier hebben laten komen en nu zit u in de beklaagdenbank. Als u uw stelling niet kunt staven met deugdelijke bewijzen, dan zijn wij genoodzaakt u naar de gevangenis te sturen en zult u hier nooit meer uit komen als een vrij man.”
Toen wist ik dat ik werkelijk in de beklaagdenbank zat, niet omdat ik een oordeel had geveld over die specifieke zaak, maar vanwege die boosaardige religieuze geleerden die de rechter hadden verteld dat ik een onruststoker was en dat ik de metgezellen vervloekte en actie voerde om steun te werven voor Ahl al-Beit.
De opperrechter vroeg om twee getuigen tegen me te brengen, dan zou hij de bevoegdheid hebben om me in de gevangenis te gooien. Daar kwam nog eens bij dat de Moslim Broederschap profijt trok van mijn oordeel in deze zaak en het gerucht verspreidde dat ik huwelijken tussen broers en zussen wettig had verklaard; en dat is, naar zij zeggen, wat sji’ieten geloven!
Ik wist het absoluut zeker toen de opperrechter dreigde me in de gevangenis te gooien, dus er zat niets anders op dan hem uit te dagen en mijzelf te verdedigen met alle moed die ik in me had. Ik zei tot de opperrechter: “Kan ik vrijuit spreken zonder bang te hoeven zijn?”
Hij zei: “Ja, dat kun je, want je hebt geen advocaat.”
Ik zei: “Als eerste wil ik graag zeggen dat ik mijzelf niet aangesteld heb om oordelen (fatwa’s) te vellen. Maar dat is de echtgenoot van de vrouw, dus vraag het hem. Hij kwam naar mijn huis en stelde me een vraag en het was mijn taak om hem de informatie te verschaffen waarover ik beschikte.
Ik vroeg hem hoe vaak zijn vrouw gevoed was door de oude vrouw en toen hij zei dat het slechts twee of drie keer was geweest, toen gaf ik hem het antwoord volgens de islamitische wet. Ik probeerde de islam niet te interpreteren, noch probeerde ik iets te legaliseren.”
De opperrechter zei: “Verbazingwekkend!. Nu beweert u dat u de islam kent en wij niet!”
Ik antwoordde: “God verhoedde! Dat bedoelde ik niet. Maar iedereen weet hier dat de Maliki madhhab hier eindigt. Wat ik deed was zoeken in de andere islamitische Madhahibs en een oplossing zoeken voor deze zaak.”
De opperrechter vroeg: “Waar vond u de oplossing?"
Ik zei: “Edelachtbare, mag ik u een vraag stellen voor ik antwoord geef?”
Hij antwoordde: “Vraag wat u wilt.”
Ik vroeg: “Wat zegt u over de islamitische Madhahib?"
Hij antwoordde: “Ze zijn allemaal correct want ze volgen allemaal de opvattingen van Allah’s Boodschapper, en er zit genade in hun verschillen.”
Ik zei: “Wel, heb medelijden met deze arme man – wijzend op de echtgenoot – die de laatste twee maanden bij zijn vrouw en kinderen vandaan is, terwijl een van de islamitische wetscholen een oplossing heeft voor zijn probleem.”
De opperrechter reageerde nijdig: “Lever ons het bewijs en stop met al die onzin. We stonden u toe om uzelf te verdedigen, maar nu bent u een advocaat geworden die anderen verdedigt.”
Ik haalde uit mijn aktetas een boek tevoorschijn, “Minhaj al-Salihin” getiteld door al-sayyid al-Khoe’i en zei: “Dit is de wetschool van Ahl al-Beit, en daarin staat het absolute bewijs.”
Hij onderbrak me door te zeggen: “Vergeet de wetschool van Ahl al-Beit, die kennen we niet en we geloven er niet in.” Ik verwachtte zo’n antwoord, daarom had ik na wat onderzoek een aantal bronnen van de soennietische hadithkenners bij me, en ik rangschikte ze volgens mijn inzichten. Ik zette Sahih Boekhari op de eerste plaats, toen Sahih Moeslim, daarna "al-Fatawa" door Mahmoed Shaltoot, vervolgens "Bidayat al-Moejtahid wa Nihayat al-Moeqtasid" door Ibn-Roeshd, daarna "Zad al-Maseer fi Ilm al-Tafseer" door Ibn- al-Jawzi en vele andere soennietische bronnen.
Toen de opperrechter weigerde te kijken naar het boek van Al-sayyid al-Khoe’i, vroeg ik welk boek hij vertrouwde.
Hij zei: “Boekhari en Moeslim.”
Ik nam Sahih Boekhari en opende het op de specifieke pagina’s en zei: “Hier staat het edelachtbare, lees maar.”
Hij zei: “Lees u het.”
Ik las: “Die en die vertelde ons dat Aďsja, (Oem-al-Moemienien) de moeder van de gelovigen, zei dat de Boodschapper van Allah (s.a.w.) in zijn leven alleen het huwelijk had verboden, als het koppel meer dan vijf keer was gevoed door dezelfde vrouw.”
De opperrechter nam het boek van me over en gaf het toen aan de procureur-generaal, hij las de hadith ook en gaf het boek door aan de andere rechters. In de tussentijd liet ik de opperrechter Sahih al-Boekhari zien, en wees hem dezelfde hadith aan, toen opende ik “al-Fatawa” door al-Azhars sjeik Shaltoot, die de verschillen opnoemde tussen de imams over de borstvoedingskwestie. Sommigen van hen verboden het huwelijk als er vijftien keer gevoed was, anderen zeiden zeven of zelfs vijf keer, behalve Malik die de hadith tegensprak en het huwelijk verbood als het stel één druppel melk bij dezelfde vrouw gedronken had. Shaltoot voegde eraan toe: “Ik neig naar de middelste versie en zeg zeven keer of meer.”
Na gekeken te hebben naar de bronnen keerde de opperrechter zich tot de echtgenoot van de vrouw en zei tegen hem: “Ga en haal uw schoonvader om te getuigen dat uw vrouw twee of drie keer is gevoed door de oude vrouw, dan kunt u uw vrouw vandaag met u meenemen.”
De arme man was opgetogen. De procureur-generaal en de andere rechters verexcuseerden zichzelf en verlieten de rechtszaal. Toen ik alleen was met de opperrechter verontschuldigde hij zichzelf en zei: “Vergeef me voor de verkeerde informatie die ik over u heb gekregen, nu begrijp ik dat zij bevooroordeelde en afgunstige mensen zijn, die u kwaad proberen te doen.”
Ik was heel erg blij met deze snelle verandering van gemoedstoestand en zei: “O Edelachtbare, gezegend zij Allah die mij liet overwinnen dankzij u.”
Hij zei: “Ik heb gehoord dat u een grote bibliotheek heeft, heeft u "Hayat al-Haywan al-Koebra" van al-Damiri?"
Ik zei: “Ja.”
Hij vroeg: “Mag ik dat boek van u lenen, ik ben er de laatste twee jaar naar op zoek geweest?”
Ik zei: “U mag het hebben, edelachtbare, wanneer u maar wilt.”
Hij zei: “Heeft u tijd om af en toe naar mijn bibliotheek te komen, zodat we verschillende onderwerpen kunnen bespreken. Hopelijk kan ik iets van u leren.”
Ik zei: “God verhoede! Ik zal van u leren. U bent mijn meerdere zowel in leeftijd als in positie. Hoe dan ook, ik heb vier dagen per week vrij, dan sta ik tot uw beschikking.”
We spraken af elkaar elke zaterdag te ontmoeten, omdat hij geen rechtszaken had op die dag. Daarna vroeg hij me de Sahihs van Boekhari en Moeslim en al-Fatawa van Mahmoed Shaltoot voor hem achter te laten, zodat hij de relevante passages kon kopiëren. Toen stond hij op en deed me uitgeleidde uit zijn kantoor.
Ik kwam vol vreugde naar buiten en dankte Allah, gezegend is Hij voor die morele overwinning. Ik kwam het gerechtshof bang binnen en werd bedreigd met gevangenschap, maar kwam naar buiten met de opperrechter als een goede vriend die me vroeg met hen te discussiëren zodat hij wat van mij kon leren! Het is de genade van Ahl al-Beits manieren. Het laat de mensen niet vallen die zich eraan vasthouden, en het is een veilige plek voor een ieder die erbij komt.
De echtgenoot van de vrouw sprak met de mensen van zijn dorp over wat er gebeurd was. Het nieuws verspreidde zich naar de naburige dorpen en de vrouw keerde terug naar het huis van haar echtgenoot, en de zaak eindigde ermee dat het huwelijk legaal was. De mensen begonnen te zeggen dat ik geleerder was dan wie dan ook, zelfs geleerder dan de moefti van de republiek.
De echtgenoot kwam naar mijn huis met een grote auto en nodigde mij en mijn familie uit om naar zijn dorp te komen. Hij zei dat de mensen daar op me wachtten en dat ze drie kalveren zouden slachten om de gelegenheid te vieren. Ik verontschuldigde me dat ik zijn uitnodiging niet kon aannemen, omdat ik het druk had in Gafsa. Ik zei tegen hem dat ik hem een andere keer zou opzoeken, met Allah´s hulp.
De opperrechter sprak ook met zijn vrienden en de zaak werd beroemd. Zo nam Allah de overhand over de listen van deze slechte mensen. Sommigen van hen kwamen zich verontschuldigen, anderen werden wakker geschud door Allah en werden gelovigen. Dit is waarlijk de genade van Allah. Hij geeft het aan wie Hij wil. Allah is de Meest Genadevolle.
Onze laatste woorden zijn: Dank zij Allah, de Heer der Werelden, en moge Allah onze meester Mohammed en zijn gezuiverde familie zegenen.
[1] Speciaal soort gebed ter gelegenheid van de Ramadan
[2] Kanz al Oemmal, deel 1, p. 44
Ahmed's Moesnad, deel 5, p. 182
[3] Al Moestadrak, al Hakim (al Dhahabi's abridged), deel 3, p. 151
Al Sawaiq al Moehriqah, Ibn Hajar, p 184, 234
[4] Sahih Boekhari, Boek van al-Shoeroet, Hoofdstuk: Al Shoeroet fi al Jihad, deel 2, p. 122
[5] Sahih Boekhari, Hoofdstuk: Over het spreken van de zieke, deel 2
Sahih, Moeslim, eind van het boek van al Wasiyyah, deel 5, p.75
Moesnad, Ahmed, deel 1, p.335, deel 5, p.116
Tarikh, Tabari, deel 3, p.193
Tarikh, Ibn al Athir, deel 2, p.320
[6] Al-Tabaqat door Ibn Sa’ad, deel 2, p.190
Tarikh Ibn al-Athir, deel 2, p.317
Al-Sirah al-Halabiyah, deel 3, p.207
Tarikh al Tabari, deel 3, p.226
[7] Voor meer details lees:
Al-Khilafah wa al-Moelk door Aboe al-Ala al-Mawdoedi
Yawn al-Islam door Ahmed Amin
[8] Sharh Ibn Abi al-Hadid, deel 8, p.111
[9] Tarikh al-Ya’qoebi, deel 2, p.106
[10] Foetoeh al Boeldan, p.437
[11] Sahih al-Boekhari, deel 1, p.52
[12] Tarikh al Tabari en Tarikh Ibn al-Athir
[13] Al-Imamah wall Siyasah door Ibn Qoetaybah
[14] Zie Al-Nas wa Ijtihad door Abdoel Hoessayn Sharaf al-Din
[15] Sahih, Boekhari, deel 4, p.94-99,156; deel 3, p.32;
Sahih, Moeslim, deel 7, p.66
[16] Sahih, Boekhari, deel 4, p.100-101
[17] Muroej al Dhahab, al Masoedi, deel 2, p.341
[18] Idem als 17
[19] Idem als 17
[20] Sahih, Boekhari, deel 1, p.122 (al Idayn boek)
[21] Al Khilafah wa al Moelk, Syed Aboel A'la Maudoedi, p.106
[22] Sahih, Moeslim, deel 1, p.61
[23] Sahih, Boekhari, deel 2, p.305
Sahih, Moeslim, deel 2, p.356
Moestadrak, al Hakim, deel 3, p.109
[24] Sahih, Boekhari, deel 1, p.76
Sahih, Tirmidhi, deel 5, p.300
Soenan, Ibn Majah, deel 1, p. 44
[25] Sahih, Moeslim, deel 1, p.61
Soenan, al Nasai, deel 6, p.117
Sahih, al Tirmidhi, deel 8, p. 306
[26] Sahih, Tirmidhi, deel 5 p.201
Moestadrak, al Hakim, deel 3 p.126
[27] Moesnad, Ahmed Hanbal, deel 5, p. 25
Moestadrak, Hakim, deel 3, p. 134
Sahih al Tirmidhi, deel 5, p. 296
[28] Sahih, Moeslim, deel 2, p.362
Moestadrak, Hakim, deel 3, p.109
Moesnad, Ahmed Hanbal, deel 4, p.281
[29] Moestadrak, Hakim, deel 3, p.121
Khasais, al Nasai, p.24
Musnad, Ahmed Hanbal, deel 6, p.33
Al Manaqib, al Khawarizmi, p.81
Al Riyadh al Nadira, Tabari, deel 2, p.219
Tarikh, as Soeyoeti, p.73
[30] Sahih, Boekhari, deel 2, p.134
[31] Sahih, Boekhari, deel 2, p.154
Sahih, Moeslim, deel 1, p.260
[32] Sahih, Moeslim, deel 2,p.134
[33] Sahih, Boekhari, deel 1, p.54
[34] Sahih, Boekhari, deel 2, p.135
[35] Sahih, Boekhari, deel 3, p.32
[36] Sahih, Boekhari, deel 2, p. 201
[37] Minhaj as Soennah, Ibn Taymiyya, deel 3, p.131
Hilyat al Awliya, Ibn Abi Noeaym, deel 1, p.52
[38] Tarikh, Tabari, p.41
Al Riyadh al Nadira, deel 1, p.134
Kanz al Oemmal, p.361
Minhaj as Soennah, Ibn Taymiyya, deel 3, p.120
[39] Tarikh, Tabari, p.41
Al Riyadh al Nadira, Tatabri, deel 1, p.134
Kanz al Oemmal, p.361
Minhaj as Soennah, Ibn Taymiyya, deel 3, p.120
[40] Sahih, Boekhari, deel 2, p.206
[41] Al-Imamah Was Siyasah, Ibn Qoetaybah, deel 1, p.20
Muhammad Baqir as Sadr, Fadak in History, p.92
[42] Sahih, Boekhari, deel 1, p.127,130, deel 2,p.126, 205
[43] Sahih, Boekhari, deel 3,p.39
[44] Tarikh al Khoelafa, Ibn Qoetaybah, deel 1, p.20
[45] Sahih, Moeslim, deel 7 p.121, 130
[46] Tarikh al Khoelafa, deel 1,p.20
[47] Tarikh al Khoelafa, deel 1, p. 20
[48] Sahih, Boekhari, deel 3, p 39
[49] Tarikh, Tabari, deel 4 p 407
Tarikh, Ibn Athir, deel 3 p 206
Lisan al Arab, deel 14 p 193
Taj al Aroes, deel 8 p 141
Al Iqd al Farid, deel 4 p 290
[50] Al Imamah was Siyasah
[51] Al Tabari, Ibn al Athir en andere historici die over de gebeurtenissen in het jaar 36 na de hidjra schreven
[52] Sahih, Moeslim, deel 1, p.48
[53] Al Tabari, Ibn al Athir, die over de gebeurtenissen in het jaar 40 na de hidjra schreef.
[54] Al Tabari, Ibn al Athir, en andere historici die over de gebeurtenissen in het jaar 40 na de hidjra schreven
[55] Sahih, Boekhari, deel 4, p.161
[56] Sahih, Boekhari, deel 2 p 128
[57] Sahih al Tirmidhi
Al Istiab, Ibn Abd al Barr, Biografie van Safiyya
[58] Sahih, Boekhari, deel 3, p.68
[59] Lees “Khilafat wa al Moeloekiyat” door Syed Aboel A'la Maudoedi
[60] Hayat al Haywan al Koebra, al Damiri
[61] Moewatta, Malik, deel 1, p.307 Maghazi, al Qawidi, p.310
[62] Sahih, Boekhari, deel 3, p.307
[63] Sahih, al Tirmidhi, deel 5,p.296
Khasai's, al Nisai, p.87
Moestadrak, al Hakim, deel 3,p.110
[64] Moesnad, Ahmed Hanbal, deel 4 p.281
Siyar al Amin, al Ghazali, p.12
Tadhkirat al Awas, Ibn al Jawzi, p.29
Al Riyadh al Nazarah, al Tabari, deel 2, p.169
Al Bidayah wan Nihayah, deel 5, p.212
Tarikh, Ibn Asakir, deel 2, p.50
Tafsir, al Razi, deel 3, p.63
Al Hawi lil Fatawi, al Soeyoeti, deel 1, p.112
[65] Tarikh, al Tabari
Ibn al Athir
Soeyoeti Baghdadi
[66] Tarikh al Khoelafa
Ibn Qutaybah
Deel 1, p.18
[67] Sahih al-Boekhari
Deel 4, p.127
[68] Sjarh, Muhammad Abdoeh, deel 1, p.34, Preek al-Shaqshaqiyah
[69] Tarikh, Qoetaybah, deel 1, p.17
[70] Al Saqifah wal Khoelafah by Abdoel Fattah Abdoel Maqsood
Al Saqifah by Mohammad Rida al Moezaffar
[71] Tarikh, Qoetaybah, deel 1, p.19
Shahrah, Ibn al Hadid
[72] Sahih, Boekhari, deel 3,p.36
Sahih, Moeslim, deel 2, p.72
[73] Dit verwijst naar toen ze een kameel besteeg tijdens de Oorlog van de Kameel.
[74] Dit verwijst naar haar toen ze rondreed op een muilezel op de dag dat ze de begrafenis van Hassan naast zijn grootvader verhinderde.
[75] Sharh of Nahj al Balagha, Ibn al Hadid, deel 16, p.220-22
[76] Al Moestadrak, al Hakim, deel 3, p.107
Al Manaqib, al Khawarizmi, p.3 en 9
Tarikh, Soeyoeti, p.168
al Sawaiq al Moehriqah, Ibn Hajar, p.72
Tarikh, Ibn Asakir, deel 3, p.63
Shawahid at Tanzil, al Haskani al Hanafi, deel 1, p.19
Al Sawaiq al Moeuhriqah, p.118,72
[77] Al Riyadh al Nazarah, Tabari, deel 2,p. 282
[78] Sahih, Boekhari, deel 2, p.202
[79] Fath al Bari (Sharah al Sahih Boekhari), deel 7,p.83
Tarikh, Soeyoeti, p 199
Al Sawaiq al Muhriqah, p 125
[80] Moewatta van Imam Malik, deel 1, p.301
Maghazi al-Waqidi, p.310
[81] Sahih al-Tirmidhi, deel 4, p.339
Moesnad Ahmed ibn Hanbal, deel 2, p.319
Moestadrak al-Hakim, deel 3, p.51
[82] Sahih Moeslim, deel over de deugden van Imam Ali.
[83] Sahih, Boekhari, deel 4,p.184
[84] Al Imamah was Siyasah, Qoetaybah, deel 1, p.14
Treatise, al Jahiz, p.301
A'alam al Nisa, deel 3, p.1215
[85] Tarikh, Tabari, deel 4, p.52
Al Imamah wa Siyasah, deel 1, p.18
Tarikh, Masudi, deel 1, p.514
[86] Tadhkirat al Khawass door Sibt ibn al-Jawzi p.23
Tarikh Dimashq door Ibn Asajir, deel 1 p.107
Al Manaqib door al-Khawarizmi, p.7
Al Foesoel al Mohimmat door Ibn al Sagh al Maliki, p.21
[87] Dat wil zeggen door overeenstemming van de moslims
[88] Moestadrak, al Hakim, deel 3, p.127
Tarikh, Ibn Kathir, deel 7, p.358
[89] Al Isti'ab, deel 3, p.39
Manaqib al Khawarizmi, p.48
Al Riyadh al Nadirah, deel 2, p.194
[90] Al Riyadh al-Nadirah, deel 2, p.198
Tarikh, Soeyoeti, p.124
Al Itqan, Soeyoeti, deel 2, p.319
Fath al Bari, deel 8, p.485
Tadhib al Tadhib, deel 7, p.338
[91] Soenan, al Darimi, deel 1, p.54
Tafsir, Ibn Katheer, deel 4, p. 232
Tafsir, Soeyoeti, deel 6, p.111
[92] Soenan, Ibn Majah, deel 1, p.44
Khasais, al Nasai, p.20
Sahih, al Tirmidhi, deel 5, p.300
Jami al Oesoel, Ibn Kathir, deel 9, p.471
Al Jami al Saghir, al Soeyoeti, deel 2, p.56
Al Riyadh al Nadirah, Tabari, deel 2, p.229
[93] Tarikh, Ibn Askir, deel 2, p.488
Koenoez al Haqa'iq, al Mauawi, p.203
Kanz al Oemmal, deel 5, p.33
[94] Tarikh, al Tabari, deel 2, p.319
Al Sirah al Halabiyah, deel 1, p.311
Shawahid al Tanzil, deel 1, p.371
Kanz al Oemmal, deel 15, p.15
Tarikh, Ibn Asakir, deel 1, p.85
Tafsir, Ala al Din al Shafi'i, deel 3, p.371
The Life of Muhammad door Hasanyn Haykal, eerste editie, gedeelte over:
“En vermaan jullie naasten, jullie familieleden”.
[95] Sahih, Moeslim, hoofdstuk over de deugden van Imam Ali (as), deel 5, p.122
Sahih, al Tirmdhi, deel 5, p.328
Moestadrak, al Hakim, deel 3, p.148
Moesnad, Ahmed Hanbal, deel 3, p.17
[96] De hadith wordt geciteerd in al Nisa'i, al Tirmdhi, Ibn Majah and Aboe Dawood
[97] De term 'mijn soenna' komt NIET in alle sihah’s voor. Het komt voor in al-Moewatta door Malik ibn Anas, sommigen van de daaropvolgende schrijvers zoals al Tabari en Ibn Hisham verwezen naar de hadith zoals overgeleverd door Malik.
[98] Moeslim, Sahih, deel 8, p.151
[99] Tarikh, Tabari, deel 3, p.280
Tarikh, al Yaqoebi, deel 2, p.110
Tarikh, al Fida, deel 1, p.158
Al Isabah fi Marifat as Sahabah, deel 3, p.336
[100] Tarikh, al Fida, deel 1, p.158
Tarikh, al Yaqoebi, deel 2, p.110
Tarikh, Ibn al Shinanah, deel 11, p.114 (In de marge van al Kamil, deel 2, p.114)
[101] Tarikh, Tabari, deel 3, p.280
Tarikh, al Fida, deel 3, p.336
Tarikh, al Yaqoebi, deel 2, p.110
[102] Al Siddiq al Akbar, Haykal, p.151
[103] Sahih, Boekhari, deel 4, p.71
[104] Sirah, Ibn Hisham, deel 4, p.53
Tabaqat, Ibn Sa'd
Oesoed al Ghabah, deel 3, p.102
[105] Al Siddiq al Akbar, Haykal. P.151
[106] Tarikh, Tabari, deel 3, p.254
Tarikh al Khamis, deel 3, p.343
[107] Moestadrak, al Hakim, deel 3, p.151
Yanabi Moewaddah, Qoendoozi Hanafi, p.30, 370
Al Sawaiq al Moehriqah, Ibn Hajar, p.184, 234
Majmaa al-Zawaed, al-Haithami, deel 9, p.168
[108] 1. Majmaa al-Zawaed, al-Haithami, deel 9, p.168
2. al-Sawaeq al-Muhriqa, ibn Hajar al-Haithami, p.193
3. Noer al-Absar, al-Shiblinji
4. Al-Ifrad, al-Darqutni
[109] Moestadrak, al Hakim, deel 3, p.128
Kanz al Oemmal, deel 6, p.155
Al Manaqib, Khawarizmi, p.34
Yanabi al Moeuwaddah, p.149
Tarikh, Ibn Asakir, deel 2, p.95
Hilyat al Awlia, deel 1, p. 86
Al Jami al Kabir, al Tabrani en
Al Isabah, Ibn Hajar
[110] Moebaqasha Aqa diyya fi Maqdat Ibrahim al Jabhan, p.29
[111] Sahih, Boekhari, deel 7, p.121
Sahih, Moeslim, deel 5, p.75
[112] Sahih, Boekhari, deel 3, p.68
Sahih, Moeslim, deel 2, p.14
[113] Tabaqat, Ibn Sa'd, deel 2, p.29
[114] Zoals in het geval van drie maal de scheiding uitspreken, Moeslim, Sahih, Hoofdstuk over het drie keer uitspreken van de scheiding; Soenan, Abi Dawood, deel 1, p.344
[115] Zoals zijn verbod op Muta al Hajj en Muta al Nisa, Sahih, Moeslim, Hoofdstuk over Hadj; Sahih, Boekhari, deel over Hadj, hoofdstuk over al-Tamattu.
[116] In feite ging dit ook niet op een democratische wijze, omdat degenen die zichself verkiesbaar stelden niet bevoegd waren om al Oemmah , in welke vorm dan ook, te vertegenwoordigen
[117] Tarikh Dimashq, Ibn Asakir, deel 2, p.484
Maqt al Hoesayn, al Khawarizmi, deel 1, p.38
Al Radier, al Amini, deel 3, p.120
[118] Sahih, Boekhari, deel 4 p.164
Sahih, Moeslim, p.119
[119] Yaniboel Moewaddah, al Qoendoezi al Hanafi
[120] Al Doerr al Manthoer, Soeyoeti, deel 2, p.60
Oesd al Ghabah, deel 3, p.137
Al Sawaiq al Moehriqah, Ibn Hajar, p.148, 226
Kanz al Oemmal, deel 1, p.168
Majma az Zawaid, deel 9, p.163
1. De Heilige Qoraan.
2. De Tafsir van al-Tabari.
3. Al-Doerr al-Manthoer fi al-Tafsir bi al-Ma'thoer door al-Soeyoeti.
4. Tafsir al-Mizan door al-Tabatabai
5. Al-Tafsir al-Kabir door al-Fakhr al-Razi.
6. Tafsir ibn- Kathir.
7. Zad al-Maseer fi Ilm al-Tafsir by Ign al-Jawzi.
8. Tafsir al-Qoertubi.
9. Shawahid al-Tanzil door al-Hasakani.
10. Al-Hawi Lil Fatawi door al-Soeyoeti.
11. Al-Itqan fi Oelum al-Qoraan.
Hadith-boeken
1. Sahih al-Boekhari.
2. Sahih Moeslim.
3. Sahih al-Tirmidhi.
4. Sahihibn- Majah.
5. Moestadrak al-Hakim.
6. Moesnad al-Imam Ahmedibn- Hanbal.
7. Soenan Abi Dawood.
8. Kanz al-Oemmal.
9. Moewatta' al-Imam Malik.
10. Jami' al-Oesoel door ibn- al-Athir.
11. Al-Jami' al-Saghir en al-Jami' al-Kabir door al-Soeyoeti.
12. Minhaj ale Soennah door ibn-Taymiyah.
13. Majma al-Zawa'id door al-Haythami.
14. Koenoez al-Haqa'iq door al-Manawi.
15. Fath al-Bari fi Sharh al-Boekhari.
Geschiedenisboeken
1. Tarikh al-Oemam wa al-Moelk door al-Tabari.
2. Tarikh al-Khoelafa door al-Soeyoeti.
3. Tarikh al-Kamil door Ibn al-Athir.
4. Tarikh Dimashq door ibn-Asakir.
5. Tarikh al-Masoedi [Moeroej al-Dhahab].
6. Tarikh al-Ya'qoebi.
7. Tarikh al-Khoelafa door ibn- Qoetaybah. Bekend als Al-Imamah wa al-Siyasah.
8. Tarikh Abi al-Fida'.
9. Tarikh ibn- al-Shoehnah.
10. Tarikh Baghdad.
11. Al-Tabaqat al-Koebra door ibn- Sa'd.
12. Maghazi al-Waqidi.
13. Sharh Nahj al-Balagha door ibn- Abi al-Hadid.
Sirah-boeken
1. Sirat ibn- Hisham.
2. Al-Sirah al-Halabiyah.
3. Al-Isti'ab.
4. Al-Isabah fi Tamyeez al-Sahabah.
5. Oesd al-Ghabah fi Ma'rifat al-Sahabah.
6. Hilyat al-Awlia door Abi Nu'aym.
7. Al-Ghadir fi al-Kitab wa al-Soennah door al-Amini.
8. Al-Ta'rif door ibn-Tawus.
9. Al-Fitnah al-Koebra door Taha Husayn.
10. The Life of Muhammad door Muhammad Hasanain Haykal.
11. Al-Riyadh al-Nadirah door al-Tabari.
12. Al-Khilafah wa al-Moelk door Aboe al-Aala al-Mawdoedi.
Overige boeken
1. Is'af al-Raghibeen.
2. Tahdhib al-Tahdhib.
3. Tadhkirat al-Khawass door ibn- al-Jawzi.
4. Al-Bidayah wa al-Nihayah door ibn-Kathir.
5. Sirr al-Alamin door al-Ghazali.
6. Al-Sawa'iqal-Muhriqah dooribn-Hajar al-Haythami.
7. Al-Manaqib door al-Khawarizmi.
8. Yanabi' al-Mawaddah door al-Qandoezi al-Hanafi.
9. Al-Nasswa al-Ijtihad door Sharaf al-Din al-Moesawi.
10. Al-Moeraja'at door Sharaf al-Din al-Moesawi.
11. Al-Saqifah door Shaykh al-Moezaffar.
12. Fadak door Al-sayyid Muhammad Baqir al-Sadr.
13. Al-Saddiq Aboe Bakr door Hasanain Haykal.
14. Moenaqashah'Aqaidiyya fi Maqalat Ibrahim al-Jabhan.
15. Lisan al-Arab door ibn- Manzoer.
16. Commentaar op Nahj al-Balaghah door Muhammad Abdoeh.
17. Aboe Hoerayrah door Sharaf al-Din al-Moesawi.
18. Al-Saqifah wa al-Khilafah door Abdoel Fattah Abdoel Maqsoed.
19. Shaykh al-Madirah door Mahmoed Aboe Rayyah.